In Duitsland stapte ik ooit eens in een taxi. Het eerste wat de chauffeur mij vroeg was of ik uit Nederland kwam. Ik ben nogal fier op mijn mondje-buiten-de-deur, dus geschrokken vroeg ik of mijn Duits zo slecht was dat hij mij meteen als Hollander herkende. Nee, nee, suste hij. Hij had jaren in Nederland gewoond, in Rotterdam én Amsterdam. Hij pikte een Nederlands accent dus wat sneller op. Op mijn vraag welke van de twee genoemde steden hij het leukst vond, daar ik was als Rotterdammer wel benieuwd naar, antwoordde hij dat hij het zo jammer vond dat er in Rotterdam geen centrum, geen echte Altstadt was. Nog voor ik een grapje over het bombardement kon maken, begon hij zich al te verontschuldigen: het Duitse schuldgevoel zat ook in zijn generatie nog diep. Op mijn beurt sussend zei ik dat excuses niet nodig waren. Hij was er destijds niet bij geweest en bovendien had hij gelijk: er ís niet maar één centrum van Rotterdam.
door Zwaantje van Klaveren
Rotterdam is beroemd om een aantal dingen. Het gebrek aan een eenduidig centrum is er één van. Het toekennen van een bijnaam aan bijna ieder plein, gebouw en openbaar kunstwerk, een ander. Winkelen doe je in Rotterdam in de Koopgoot, wat nu eenmaal lekkerder klinkt dan haar echte naam: ‘de Beurstraverse’. Menig Rotterdammer zal geen idee hebben wat je daarmee bedoelt. Jarenlang had ik een bijbaantje in een drogisterij in de Koopgoot. Daar beantwoordde ik ook vele vragen van toeristen: “Weet u misschien hoe wij van de Beurstraverse naar de Koopgoot kunnen lopen?” Tja….
Als ik dan vervolgens ook uit moest leggen waar je na een dagje toerisme goed uit eten kon gaan, resulteerde dat meestal in een soort Jackson Pollock-achtige regen van kruisjes, pijltjes en cirkeltjes op de stadsplattegrond.
Ga je wandelend vanaf Centraal Station en hou je van kunst? Loop dan langs de sculpturen van Paul McCarthy en Naum Gabo. Of op z’n Rotterdams: ‘Dan loop ‘ie toch vanaf Station Kapsalon langs Kabouter Buttplug en Het Ding?’ Liever met de metro? Stap uit bij Beurs: winkelen doe je immers ook aan weerskanten van de Goot, op de Lijnbaan of Hoogstraat. Maar denk niet dat je nu in het hart van Rotterdam bent: we noemen Zadkine’s monument ‘De verwoeste stad’ niet voor niets Stad zonder hart. Maar een tochtje langs de beroemde Rotterdamse architectuur is wel aan te raden. Voor de Hef, de vroegere Koningshavenbrug, ga je oostwaarts. Dan kom je gelijk langs het Potlood (oftewel Blaaktoren) en de Fluitketel (station Blaak); prachtig van lelijkheid en iconen van de Binnenrotte, een groot marktplein. Ja, de markt, of liever: de mart. Als je ergens een gezellig hapje wil eten moet je de Hoerenloper over naar de Kaap: de brug naar de voormalige rosse buurt in de oude zeemansbuurt Katendrecht. Maar goed, je dagjer Rotterdam: vanuit de Koopgoot is ook het Museumpark aan te lopen. Bovendien kun je voor veel kunstinitiatieven naar Charlois, maar dan moet je wel ‘de tunnel onderdoor’, want dat ligt óp Zuid. Charlois spreek je trouwens uit als Sjaarloos, Charleroi ligt elders. Een échte Rotterdammer pleurt er nog een j tussen: Sjaarjloos. Voor de beroemde Rotterdamse havens moet je al helemaal een eind op pad: per Spido (waterbus) zie je waarschijnlijk het meest.
De Rotterdamse bijnamen beginnen steeds bekender te worden. Sinds Rotterdam bovenaan wat internationale top-vijf-reislijstjes prijkt, vind je op internet steeds meer artikelen die uitleggen dat je de Hofpleinfontein ook de Flipspuit kunt noemen en dat het Timmerhuis, met haar kantoren, woningen en museum, in de volksmond de Glasbak genoemd wordt. En omdat Rotterdam bruist -en er dagelijks een paar extra blikken toeristen opengetrokken worden- groeien de verschillende stadskernen langzaam naar elkaar toe. Zo komen er ook steeds meer bijnamen. Voor de Markthal werd ooit een bijnamenwedstrijd uitgeschreven, maar wat het geworden is weet niemand in mijn stad. De Markthal is gewoon de Markthal: Rotterdammers krijgen hun bijnamen niet graag in de maag gesplitst. Vlakbij de Markthal ligt aan de Wijnhaven een enorme bruine woontoren met daarnaast twee kleinere, gelijkgekleurde bijgebouwen. In de volksmond ging dit gebouw uiteindelijk de Pleeborstel heten.
Maar de állerberoemdste Rotterdamse bijnaam, de Zwaan, wordt enkel door niet-Rotterdammers gebruikt. Een Rotterdammer noemt de Erasmusbrug hooguit ‘die witte brug’, als ‘ie aan een toerist uitlegt dat hij niet de rode Willemsbrug moet hebben.
Vorige week hoorde ik twee Nederlandse toeristen aan een voorbijganger vragen waar ze de Zwaan konden vinden. De man hield in, dacht even na, schudde zijn hoofd en antwoordde: “Je ken ‘ut altijd in de Diergaarde probere…..”