POM Magazine

POM Magazine, Magazine voor Stijl & Cultuur

POM Magazine

Snijplank!

Als hobbykok die ooit een bijbaan in een échte keuken heeft gehad krijg ik vaak het verzoek wat mee te brengen naar het kerstdiner of zelfs het hele diner te regelen. Waarom niet. Koken doe ik graag en eten moeten we toch, zou je zeggen. Maar één kerstdiner is geen kerstdiner. Mijn schoonouders zijn ooit gescheiden en zijn ieder een nieuw gezin gestart. Met mijn eigen familie erbij zit je zo al op drie familiebezoeken: op kerstavond diner nummer één, eerste kerstdag de tweede groep en op tweede kerstdag het derde bedrijf. Aanvullend is het dan ook nog zo dat mijn, verder uiterst lieve, partner ooit besloten heeft om op 23 december geboren te worden. Je wordt bedankt Jim, denk dat volgende keer even wat beter door. Want wie zijn moeder, oma en broer een beetje kent, weet dat we niet wegkomen met ‘we vieren het dit jaar niet’. Het is een feestmaand en feest zal er gevierd worden!

Dus wat denk je, iedereen een punt slagroomtaart en klaar is Zwaan? Nee, nee, over dieetwensen hebben we het nóg niet gehad! Onze familieleden hebben bijna allemaal wel iets úít de pap te brokkelen. De één houdt niet van zoet, de ander lust geen kaas. Er is er eentje die tomaten alleen koud lust, een ander heeft een afkeer van mosterd en van kaneel. Vorig jaar hadden we een veganist, maar die lijkt elk jaar een ander dieet uit te kiezen. Paleo, raw food… we hoorden hem eerder dit jaar over een carnivorendieet…. we gaan het meemaken. Dan hebben we nog een gluten- en lactosevrij exemplaar én mag er één van de dokter op dit moment geen ui, knoflook en prei eten. Verder er is er altijd wel één aan het afvallen: de heren Montignac en Atkins, mevrouw Sonja Bakker en dokter Frank, allemaal schoven ze al eens aan. Nee, het is dan wel feest, maar of we er wel rékening mee willen houden.

Ik sta graag in de keuken en in mijn vrije tijd mag ik graag een strategisch bordspelletje spelen, maar toen ik dit jaar wéér deze organisatorische puzzel aan het leggen was, begon het lachen ons wel te vergaan. Jim keek me aan, in zijn blik een mengelmoes van vermoeidheid, tegenzin en angst, en vroeg: ‘kunnen we niet gewoon zeggen dat we dit jaar met kerst moeten werken?’
Toen viel het kwartje. Dit jaar zet ik de hele familie aan het werk. We hebben tegen iedereen gezegd dat ze op eerste kerstdag welkom zijn bij ons thuis voor een heel speciaal diner. Ze weten nog niet dat ze allemaal tegelijk van de partij zijn.

De dag voor kerst schuiven we alle meubels aan de kant en zetten we een lange rij tafels en stoelen neer. We hebben voor iedereen een snijplank gekocht bij de kringloopwinkel, deze leggen we prachtig ingepakt voor iedereen aan tafel. De decoratie is beperkt tot een mooi tafelkleed en een bubs servetten. Op eerste kerstdag slapen we uit, want we hoeven alleen het eten klaar te zetten. Iedereen krijgt een scherp mes naast de plank en een glas erbij – er mag gedronken worden. Zodra iedereen binnen is schenken we de glazen vol en pakken we de cadeautjes uit. Iedereen mag gaan zitten, het feestmaal kan beginnen. Er worden schalen vol eten neergezet. Komkommers, mango’s, avocado’s; allemaal ongeschild en ongesneden. Stukken zalm, bakken tofu. Vooruit, ik zal een omelet bakken, maar verder kook ik alleen maar een enorme pan met rijst die dag. Raad je ‘m al? Zeewier op tafel, een potje gember en een kommetje sojasaus hier en daar. Wij vieren kerst met een workshop zelf sushi maken!

Eet je vegan? Kan! Glutenvrij? Kan! Geen kaas of mosterd, geen probleem! Als het je niet smaakt kun je jezelf de schuld geven! En als je geen zin hebt om met je schoonzus te keuvelen, doe je gewoon of je helemaal opgaat in het schillen van een mango of het draaien van een maki-rolletje. Je hebt iets om handen en je mond en maag zitten vol. Bovendien scheelt het ons dagen in de keuken. Moeten we alleen even googlen hoe je ook alweer het beste sushi maakt.
En wat rest ons dan, na de vaat? Eén hele vrije kerstdag, voor onszelf alleen! Na drie kerstdiners in één kun je wel rekenen op een kleine kater, schat ik zo in. Jim zit nu al te rillen op de bank, maar ik heb er echt vertrouwen in. Dit komt goed. Voor jullie, lieve lezers, dus mijn favoriete brakke-ochtend-recept. Een familierecept uit een kinderkookboek dat niet meer in ons bezit is. Dus niet zelfbedacht, maar wel zelf uitgewerkt. En mèt gluten, lactose en tomaat. Als dat je niet aanstaat maak je maar sushi.

Olifantenhap, een recept voor twee personen

Benodigdheden:
koekenpan met deksel, mes

Ingrediënten:
– 2 boterhammen
– vloeibare margarine, een klontje boter of scheutje olie
– 2 eieren
– 2 tomaten, of beter gezegd: 8 plakken tomaat
– genoeg kaas voor 2 boterhammen, in plakjes
– naar smaak peper en zout, eventueel wat bieslook en/of peterselie

Bereidingswijze:
Verhit de boter, olie of margarine in de koekenpan op middelhoog vuur. Snijd ondertussen in het midden van de twee boterhammen een gat zo groot als een eierdooier.
Breek de twee eieren in de pan, houd de dooier heel en zorg dat ze zo ruim liggen dat je er, zodra het eiwit wit gekleurd is, de twee boterhammen overheen kunt leggen. Als je dat gedaan hebt leg je vier plakken tomaat op de boterham, verdeeld over de hoeken. De plakken tomaat stellen de olifantspoten voor, denken we. We hebben niet heel veel herinnering meer aan het originele recept.
Bedek het brood en de tomaat met plakjes kaas. Draai het vuur laag en doe een deksel op de pan. Wanneer de kaas gesmolten is, is de olifantenhap klaar, maar je kan ‘m langer bakken als je niet van een zachte dooier houdt.
Breng op smaak met peper en eventueel zout. Serveer, als je er fut voor hebt, met wat versgesneden peterselie of bieslook.
Smaakt heerlijk op de bank met een lekkere kerstfilm uit de jaren 90. Ik combineer ‘m graag met The Muppet Christmas Carol. Fijne dagen!

Illustratie: Inge Aanstoot

Haarverf!

Ik ben zo’n tien jaar terug gestopt met het verven van mijn haar, en ik heb er nooit spijt van gehad. Nou moet je allemaal natuurlijk helemaal zelf weten of je je haar verft of niet. Mijn missie is niet om ieder mens er als een grijze dakduif bij te laten lopen. Ik hoop wel dat wanneer iemand naar de verfkwast grijpt, ze dat doen omdat ze dat zelf mooi vinden, en niet door onzekerheid of druk van buitenaf.

Misschien was bij mij de lol er ook wel af omdat ik alles al eens geprobeerd had. Tussen mijn 15e en 18e heeft mijn haar iedere haarkleur gehad die je kan bedenken. Groen, roze, paars, blauw, geel, rood, zwart, wit… Alles ertussen ook. Zelfs een dag of twee grijs, al gebiedt eerlijkheid te zeggen dat het eigenlijk een mislukte blondeeractie betrof: mijn vaste haarverfadres was gesloten op zondag.

Menig gezin waarbij ik als nieuw aangestelde oppas voor de deur stond schrok zich een hoedje. Ik kwam meestal via mijn moeder aan die adresjes. Tegenwoordig is een tiener met knalroze haar prima gangbaar. Maar toen ik rond 2003 op de stoepen van die nietsvermoedende gezinnen verscheen sloeg de schrik menig ouder om het hart, al had dat mogelijk ook met mijn gothicjurken, skatebroeken en kortgeknipte rockbandshirts te maken. Gelukkig bleek al snel dat mijn alternatieve uiterlijk niet betekende dat ik een slechte babysitter was. Ik had dan uiteindelijk ook veel vaste oppasadresjes, en kon me liters en liters haarverf permitteren. Mijn haarstatement toen was hetzelfde als mijn haarstatement nu: ik kies zelf wel hoe ik eruitzie, en dat heeft niets te maken met wat ik kan. Goed, destijds wilde ik vooral laten zien hoe ‘anders’ ik was, een vrije geest – de zoveelste idealistische puber dus. Nu gaat het mij erom dat de waarde van een mens niet afhangt van leeftijd of in hoeverre je voldoet aan suffe schoonheidsidealen. En toch, ik kan er niets aan doen, vind ik het ergens wel fijn als zo’n kassière (m/v/x) mij om mijn identiteitsbewijs vraagt bij het kopen van een fles wijn. Het is niet erg om oud te zijn, maar ik stel het toch liever nog even uit. Het leven vliegt al voorbij. Ja, ik ben ouder dan 18.

Nee, dan omgekeerd. Het meest extreme dat mij in die zin overkwam gebeurde zo’n 15 jaar geleden, ik zal rond de 20 geweest zijn. Mijn haren waren niet meer zwart, ik was sinds ik in de drogisterij werkte langzaam overgegaan naar kleuren als donkerbruin en mahonierood – tinten die we zelf verkochten mocht je als medewerker ook in je haar. Ik was op weg naar een festival en zat met mijn backpack en tent in een Belgische trein. Ik had een ticket met jongerenkorting, destijds mocht je maar liefst tot je 27e op zo’n kaartje reizen. Toen de conducteur langskwam en ik mijn kaartje overhandigde begon hij te mopperen: “Nou mevrouwtje, dacht u nou écht dat ik dáár in zou trappen?” Toen ik vroeg wat hij bedoelde legde hij uit dat hij niet kon tolereren dat een dame van in de veertig op een jongerenkaart reisde. Terwijl ik mijn paspoort uit mijn zak peuterde om mijn leeftijd en zijn ongelijk te bewijzen probeerde ik te bedenken wat er aan de hand kon zijn: ik had geen kater, was niet net ziek geweest, had bij mijn weten geen rimpels… Ik stond voor een raadsel. De conducteur concludeerde ondertussen dat hij ernaast zat, knipte mijn kaartje en liep zonder blikken of blozen door naar de volgende coupé. Toen ik mijn medereizigers had verteld hoe oud ik was zeiden ze allemaal troostend dat ze niet anders gedacht hadden. Inmiddels ben ik, als ik eraan terugdenk, vooral boos dat zo’n kaartenknipper gelijk van het slechtste uitgaat – dat ik een leugenachtige fraudeur ben, een half-zwartrijder. Maar destijds was ik toch vooral op mijn ziel getrapt dat ik er twee keer zo oud uit scheen te zien als ik was. En toen heb ik dus nog vijf jaar lang lopen tobben met pakjes chocoladebruin, asblond en henna-rood. Ik ben blij dat ik ervan af ben.

Geur!

Een geur kan je in de maling nemen: je ruikt iets, maar komt er niet op wat het is. Zulke problemen hebben we zelden met onze ogen. Moet je je voorstellen dat iemand je een vergiet laat zien, en dat je dan zegt: “Oh, zo’n eh… is het een hoedje? Nee, een steelpan? Het komt wel uit de keuken, volgens mij… Puntje van m’n tong!” De neus werkt anders, geur is een wonderlijk iets.

door Zwaantje van Klaveren

Een geur kan een berg aan herinneringen opwekken: het zogenaamde ‘madeleinemoment’ van de Franse schrijver Marcel Proust. Ik had zelf zo’n ervaring jaren geleden, in een oude boerderij langs de snelweg tussen Rotterdam en Delft, tijdens een zoektocht naar meer werkruimte. De eerste keer dat ik er binnenkwam en de plavuizen rook, stond ik ineens in het voormalige woonhuis van mijn oom en tante. Ik kon me hun hele woning voor de geest halen: de hoekbank en de haard, de kapstok in de hal, van de schommel in de tuin tot de keramieken knoflookpot op het aanrecht. Logeerpartijtjes bij mijn nicht, discolampen knutselen op de zolderkamer van mijn neef, alles stond me binnen een seconde helder voor de geest. En dat allemaal dankzij de geur van een vloer! Een kwartiertje later betraden we overigens een kamer dat waarschijnlijk jarenlang een hondenkraamkamer was geweest, ondanks het hoogpolig tapijt. Heel andere herinneringen drongen zich op: mijn eerste kater, een benedenwindse fietstocht langs een slachthuis…

Er zijn geuren die je associeert met iets waar het in wezen niets mee te maken heeft. Bij het Rotterdamse metrostation Maashaven ruikt het altijd naar versgebakken roomboterspritsen, al ruik je technisch gezien waarschijnlijk het bakken van ontbijtgranen in de naastgelegen fabriek. En soms kun je je wel half herinneren hoe iets ruikt, wetende dat je het meteen zult herkennen áls je het ruikt, maar toch niet precies meer weten hoe die geur was tot ‘ie zich aandient. De geur van pubers, bijvoorbeeld.
Je denkt meteen aan een combinatie van vieze sokken, klotsende oksels, vergeten deodorant doch een overdaad aan aftershave. Als iemand zegt dat het ergens naar de kleedkamer van een gymzaal op een middelbare school rook, heb je er meteen een idee bij. Pukkels en feromonen. En toch weet je pas echt weer wat de geur van een bende pubers is als zo’n roedel riekende tieners ineens langs je loopt.
Ik was onlangs in het Stedelijk Museum Schiedam. Terwijl ik de verhalen, voorwerpen en kunstwerken in me opnam was de geur ineens daar. En, hoe toepasselijk, bij de tentoonstelling ‘Familie’- ik dacht even dat er een performance begon. Een hele klas geurende hormoonbommen stormde door de museumzalen. Na de gymles in de kleedkamer met je eerste sport-bh lopen klooien, stiekem sigaretten roken in je tussenuur, naar de buurtsuper voor chips en andere vette broodvervangers, eeuwige vriendschap en liefdesverdriet. Nog voor ik ze zag dacht ik het al: oh ja, zó ruikt de puberteit.

De volgende ochtend zwom ik mijn wekelijkse baantjes in het zwembad om de hoek. Ik denk dat het de geurencombinatie moet zijn geweest van opdrogend haar, zwembadwater en verwarmde sportruimte, maar wellicht zit het ‘m in iets anders. Hoe dan ook: na het zwemmen, tijdens het aankleden, ruikt het altijd naar roze koeken. In welk zwembad dan ook. Ik ben niet de enige die dat vindt: mijn zusje associeert de geur van ik-ben-net-wezen-zwemmen óók met roze koeken. Na de zwemles mochten we altijd iets uit de automaat kiezen, u raadt al waar de voorkeur meestal naar uitging.
Ik sloeg een handdoek om mijn schouders en pakte mijn tas uit mijn kluisje. Terwijl ik het borgmuntje opborg werd ik ineens omringd door een groep drijfnatte basisschoolkinderen. Ze dribbelden achter een meester op blauwe plastic overschoentjes aan. Ik kon geen kant op. Aan de overkant van de gang stond een mevrouw in badpak. Droog nog, zij wilde van de kleedhokjes veilig oversteken naar de kluisjes. Hoe groot zijn die schoolklassen tegenwoordig?
Terwijl de kinderen giebelend langsglibberden, wist ik mezelf ertussen te wringen en belandde naast de mevrouw. “Ik wacht nog even,” zei ze lachend, “tot het overstekend wild voorbij is”. Ik vroeg me af hoeveel jaar het zou duren voordat deze kinderen ineens naar ontwikkelende zweetklieren zouden ruiken. Ruiken zwemmende pubers eigenlijk wel naar roze koeken? De snoepautomaat bij de uitgang had geen roze koeken, wel spritsen. Mmm, smells like Maashaven!

Nog meer vogels kijken

De nijlganzen in het Zuiderpark weten van geen ophouden. Net toen ik dacht dat we nu toch écht wel te dicht op de winter zouden zitten om nog jongen groot te brengen, zag ik tijdens een wandeling vorige week een koppel met een nest jonge nijlgulletjes! Die term moet ik misschien even uitleggen. Sinds mijn vriend en ik weten dat jonge eendjes ook wel pulletjes worden genoemd, verbasteren we die term voor ieder babyvogeltje dat we zien. Ganzen krijgen gulletjes, meerkoeten hebben kleine meerkulletjes…Taal leeft, zullen we maar zeggen.

Omdat het Zuiderpark één van de mooiste parken van Rotterdam is en precies tussen mijn huis en het zwembad ligt, wandel ik er een paar keer per week met mijn zwemtas op de rug doorheen. Soms voel ik me bijna een boswachter. Al observerend loop ik door ‘mijn’ park. Ík weet waar je hier wel eens fazanten kunt zien. Je hoeft mij niet te vertellen dat er wel eens een koppel ooievaars boven het grote veld cirkelt- allang gespot! Ik stap soms bijna ongevraagd op mensen af als ik ze naar een boom zie staren: “Inderdaad, daar zitten elk jaar groene spechten!”
Toen ik gisteren een groep kauwtjes achter een buizerd aan zag gaan, zette ik nog net niet mijn handen aan de mond om de hondeneigenaren aan de overkant van het water erop te attenderen.

Vandaag besloot ik te kijken hoe het de nijlgulletjes verging. Ik kon ze niet meteen vinden. Soms eindigen ze als snoekenvoer of pikt een buizerd ze mee. Maar ook de ouders zag ik niet, vermoedelijk waren ze gewoon even op pad. Een aantal andere ganzen op het veld daarentegen lag fotogeniek te dutten in de herfstzon. Ik pakte mijn telefoon om een kiekje te maken.

Ineens stopt er een politieauto achter me. “Zooo, mevrouwtje…”
Ik draai me geschrokken om, doe ik iets dat niet mag?
In de auto zitten twee agenten, de raampjes zijn omlaag gedraaid.
“Weet u nou eigenlijk wat u precies staat te fotograferen?” vervolgt de agent die mij aansprak.
Enigszins van mijn à propos antwoord ik: “Eh… in dit geval vooral de Canadese ganzen hier. Die grauwe ganzen die daar verderop liggen te zonnen zijn zo aan de beurt. Ik was eigenlijk op zoek naar het nestje nijlganzen dat hier woont.”
De agent: “Ah ja, inderdaad, de grote Canadese gans… dat wist u dus. Maar wist u dat er ook een koppel geringde brandganzen rondscharrelt?”

Ik begin te glunderen. “Ja, die heb ik wel eens gezien! Maar wist ú dat er elk jaar ook een koppeltje van één brand- en één nijlgans zit? Ik heb ze nog nooit op jongen betrapt, maar ze komen ieder jaar opnieuw terug.”
In gedachten vraag ik mij af of zo’n jonkie een nijlbrandgulletje of een brandnijlgulletje zou heten. Brijlgans? Nandgans?

Ondertussen begint de tweede agent te lachen: “Hahaha, Jan, ze weet er meer van dan jij!” Licht mopperend pakt Jan het stuur weer beet. “Ja ja, Mies, dat kan wel zijn, maar ik zeg het je: de méésten hebben géén idee!”
We zeggen gedag, de agenten rijden door.
Mijn boswachtersgevoel is nog nooit zo sterk geweest.

Cryptogram

Al jaren lezen mijn vriend en ik de krant online. Alleen op zaterdag ontvangen we de papieren weekendeditie in de bus. Daar hebben we allerlei redenen voor. Tijdens een lange treinreis leest het wel lekker en soms wil je ook op een terrasje wat te doen hebben als het gesprek aan tafel je niet zo aanstaat. Ach, en met klussen! Met klussen is het altijd handig om een oude krant achter de hand te hebben. Ja, we verzinnen een hoop excuusjes, maar er is maar één echte reden waarom we ieder weekend een puber tegen minimum jeugdloon door weer en wind naar onze brievenbus laten fietsen. Op zaterdag staat het cryptogram in de krant.

door Zwaantje van Klaveren

Mijn vriend en ik sliepen al af en toe met elkaar voordat we gingen daten. En eigenlijk zijn we gaan daten omdat ik erachter was gekomen dat hij een Sinterklaassurprise voor mijn beste vriendin moest maken, maar hij geen idee had hoe hij zijn uitgebreide knutselplan werkelijkheid kon laten worden. In mijn kleine studioappartementje liet ik hem zien hoe je met stroken oude krant, een teil behangplak en hier en daar een kartonnetje, satéprikker of paperclip ongeveer de hele wereld bij elkaar kan knutselen. Terwijl lijmlagen en verfklodders droogden liet hij mij zien hoe je een Sinterklaasgedicht kunt schrijven van literaire kwaliteit, ondanks dat je enige hulpmiddelen de facebookpagina van je slachtoffer en de website van Mick’s Rijmwoordenboek zijn. In de aanloop naar pakjesavond, die overigens gevierd zou worden in het stamcafé waar we elkaar ontmoet hebben, gebruikten we onze getrokken lootjes en escalerende creaties steeds frequenter als excuus om met elkaar af te spreken. Na een tijdje viel er steeds minder te knutselen, en de gedichten dreigden zulke complexe rijmvormen te krijgen dat je ze niet meer kon lezen. Wat dán te doen? De puzzelbijlage lag ongeschonden tussen de repen die vroeger het opiniekatern hadden gevormd. Het cryptogram keek ons uitdagend aan. “Zullen we een poging wagen?” vroeg mijn toen-nog-niet-verkering. Ik had altijd het idee dat die puzzel schier onmogelijk was om op te lossen, al keek je er een jaar naar. Maar waarom ook niet? Anders blijf je maar steeds levensgrote shetlandpony’s papier-machéën.

We realiseerden ons al vlot twee dingen. Eén: cryptogrammakers spreken een taal die je niet in een weekje leert. Twee: volgende week vind je de oplossingen naast het nieuwe cryptogram. Iedere zaterdag spraken we af, en iedere week werden we een beetje beter. Nog geen week na 5 december, was de verkering officieel aan. Pas weken later lukte het ons om zonder hulp een crypto te voltooien. Inmiddels lezen we alle katernen dus digitaal, maar de puzzelpagina reist nog steeds met ons mee. Als we een papieren editie missen vanwege vakantie, dan teken ik de puzzel in ons reisdagboekje uit en schrijf ik de omschrijvingen over. De krant heeft trouwens prima de mogelijkheid om de puzzel digitaal in te vullen, maar dat is toch niet hetzelfde. Met mijn schoonouders, oma, de helft van de stamgasten in ons café en de uitbater ervan, hebben we inmiddels een onofficiële competitie gaande. Hebben jullie hem al af? Bijna niets is zo frustrerend als bij de laatste opgave blijven hangen, er maar één of twee niet weten, terwijl je bijna próéft wat het zijn moet. Het enige wat erger is dan een net-niet-opgeloste puzzel is een cryptogram dat je in één ruk invult. Is deze door de stagiair gemaakt? Wát een teleurstelling! Tot slot is de meest recente les die we leerden over het cryptogram deze. Elke puzzelmaker spreekt een eigen taal. Toen mijn moeder onlangs een crypto uit háár krant voor ons bewaard had, hebben we die na 75 minuten worstelen weer blanco bij haar ingeleverd. Het was alsof we een Sinterklaasgedicht in het Italiaans moesten schrijven. Mick’s Rijmwoordenboek kon ons niet helpen.

Vogels Kijken

Als kunstenaar heb je al snel een bepaalde reputatie hoog -of misschien laag- te houden. Zéker als je graag een biertje gaat drinken in je stamkroeg. En je weet: één bier is geen bier, dus een borrel wordt soms toch een feestje en een feestje loopt best eens uit de klauwen. En kunstenaars, zo zegt men, die zijn een beetje gek.

Ik ben wat dat soort dingen betreft een mens van extremen; go big or go home. Dat betekent naast groots feesten ook flink werken en naast die noeste arbeid ook knalhard relaxen. Tja, wat is er nou extremer dan een zooitje goeie tegenstellingen? Maandenlang 12 uur per dag aan een project werken, weekends incluis? Kan ik. Aansluitend een nachtje doorhalen voor een deadline? Prima, drie nachten als het moet. Natuurlijk niet voor het geld, maar voor de kunsten. Maar na zo’n deadlineseizoen kan ik ook schaamteloos lanterfanten. Wékenlang afwisselen tussen sauna, dierentuin en luie stoel. Dan een avondje kroeg en dat alles weer in de herhaling. Heerlijk! Mijn ruige kunstenaarsimago moest dan ook een lullige, oubollige tegenhanger hebben. Mijn vriend haakt gelukkig graag aan. Steeds vaker maakt een kroegentocht plaats voor een kilometerslange ochtendwandeling door bos of duin. Of met een kop koffie in de hand op een stoel voor een raam zitten. Wat doen we dan? Vogels spotten.

Ik zeg geen vogels kijken, dat klinkt te professioneel. Niet dat we geen mees van mus kunnen onderscheiden, maar een roofvogel die groter is dan een valkje heet bij ons al snel een buizerd. We leren er desondanks ieder jaar weer een paar soorten bij. Hoe meer we ervan weten, hoe leuker het wordt. Hoe het begonnen is, weten we niet precies, maar we zijn inmiddels lid van de Vogelbescherming en zitten jaarlijks te turven tijdens de Nationale Tuinvogeltelling. We monteerden onlangs een vogelvoederbakje aan ons raam. Bij iedere kool- of pimpelmees die er landt kijken we tevreden op. Het dikste exemplaar noemen we liefkozend de spekmees, alsof het om een soort vliegende slavink gaat. Als er een roodborstje op ons bakkie landt, gaat er nog net geen gejuich op: een róódborstje! Bij het zien of horen van een nijlgans, onderweg naar één van onze wandellocaties, fluisteren mijn vriend en ik elkaar steevast toe dat dat een gunstig voorteken is. Of het een mooie wandeling of een borrel na afloop belooft, laten we in het midden, maar gunstig is het.

Vorige week liep ik door het park naar de supermarkt en zag ik in de verte een buizerd vliegen – ja ja, ik weet het, misschien was het een havik. Dolenthousiast versnelde ik mijn pas. Ik wist zelfs een wiebelig filmpje te maken van hoe het beest de Groene Kruisweg overvloog. Filmpje op de app, vriendlief ook weer in zijn nopjes. Terwijl ik langs een bushalte stiefelde dacht ik dat dit wel het hoogtepunt van de dag moest zijn geweest. Op dat moment hoorde ik een roffel, vertraagde mijn pas, keek omhoog. Wéér een roffel, het moest een specht zijn! Uiteindelijk stond ik stil, één been in een plantsoen, boodschappentas in de ene hand terwijl ik met de andere hand boven mijn ogen de takken één voor één afspeurde, een enthousiaste grijns op mijn gezicht. Zo liep ik steeds dieper door de bosjes. Daar! Een grote bonte specht, kijk toch! Ik kon een schaterlach niet onderdrukken.
Ik keek op toen de bus aan kwam rijden. Zes paar ogen keek snel een andere kant op. Een kind vroeg iets aan een volwassene, die op zijn beurt tegen zijn voorhoofd tikte. Dat ik nog naar boven wees en ‘Een specht!’ riep terwijl ik uit het plantsoen klom maakte het geloof ik alleen maar erger. De bus draaide de Groene Kruisweg op en reed, achter de korsakovkliniek langs, uit het zicht.

Ach, ik heb een reputatie hoog -of laag- te houden.
Kunstenaars… die zijn een beetje gek.

Eddy

Eddy ontmoette ik zo’n acht jaar geleden. Met grote regelmaat bekleedde hij de kruk naast mij aan de toog van mijn stamkroeg. Hij hield het altijd langer vol dan ik. Sterker nog, hij is nog steeds recordhouder van de langste nazit ooit in Proeflokaal de Riddert. Om vijf uur ’s middags dronk hij zijn eerste slok, om vier uur de volgende middag taaide hij af. Toen de barman van dienst vermoeid, maar voldaan, naar huis fietste, wuifde Eddy nog even vanaf het volgende terras.

door Zwaantje van Klaveren

Ieder jaar was hij present bij de surprise-avond, steevast op 5 december in genoemd etablissement. Eddy was een groot schrijver, dichter en orator: het perfecte gezelschap op pakjesavond. Dat maakte ook dat Eddy als enige geen surprise hoefde te knutselen. Tegen zijn scherpe pen kon toch geen papier-machéen standbeeld op. Eddy was een vat van kennis en ervaring, met een oog voor schoonheid en een groot gevoel voor humor. Een man met meer verhalen dan je op kan. Een man bij wie menigeen aan de lippen hing. Eddy was een bekend gezicht in Rotterdams café’s, maar niet enkel een leuke stamgast: daar doe je hem ongelooflijk tekort mee. Hij was schrijver, geschiedkundige, curator, adviseur. Opende exposities, nam deel aan publieke debatten. Dichtte, droeg voor. Bij nader inzien: daar doe je hem ook tekort mee. Omschrijf zo’n man maar eens.

Eddy correspondeerde met jong en oud en ook met mij. Bladerend door mijn mailbox vind ik gesprekken over de Scheepsjongens van Bontekoe, gedichten van Kaváfis, meningen over hedendaagse politiek, meningen over niet-hedendaagse politiek, verslagen van zijn reizen door Egypte, door de rest van de wereld. We tipten elkaar musea, muziekstukken en componisten, schrijvers en boeken en bundels. We stuurden elkaar linkjes van youtube-filmpjes waarin naaktslakken en zeepokken zich op de vreemdste manieren trachtten voort te planten. We bezochten elkaars evenementen.

Eddy ging enige tijd terug wat kortademig naar het ziekenhuis. Het was slecht nieuws: longkanker. Prognose: twee maanden. Om Eddy’s bed verzamelden zich familie en vrienden. Een kamer in een hospice werd geregeld. Hoe geliefd Eddy was, werd steeds duidelijker. Er stonden steeds meer stoelen om zijn bed en een rij op de gang. In groepsapps werd afgesproken wie wanneer kon komen. Een verpleegkundige vroeg bijna fluisterend aan ons: ‘Is… is die meneer beroemd?’
‘Wij zeggen zelf liever berucht,’ grapten wij. Onze eigen Nachtburgemeester. Wereldberoemd, bij ons.

Eddy wilde al heel lang een avond organiseren ter ere van zijn grote liefde, hem jaren geleden veel te vroeg ontvallen. Misty, moest nog één keer schitteren. Ook Misty was wereldberoemd in Rotterdam. RTV Rijnmond heeft er nog een mooie documentaire over gemaakt. Allerlei vrienden begonnen het feest te organiseren: het moet nu, nu het nog kan. Een groots plan werd opgezet. Wat was mogelijk, tussen rolstoel en zuurstoftank enerzijds, en de menigte vrienden en familie anderzijds? De posters prijkten al snel op de Rotterdamse wanden: MISTY – mooie herinneringen met Eddy Elsdijk.

De ochtend van het feest brak aan. Het was twee weken na de diagnose. Terwijl ik naar de glasbak liep kreeg ik het bericht dat Eddy de nacht ervoor in zijn slaap was overleden. Verslagenheid heerste in de groepsapp. Dat iemand met zo’n diagnose toch plótseling kon overlijden. Dat het nu gebeurd was. Dat het feest pas die avond zou zijn.

Een oude vriend is overleden.
We gaven het mooiste feest wat we maar konden.
Mooie herinneringen áán Eddy Elsdijk. Verdorie.

De Zwaan

In Duitsland stapte ik ooit eens in een taxi. Het eerste wat de chauffeur mij vroeg was of ik uit Nederland kwam. Ik ben nogal fier op mijn mondje-buiten-de-deur, dus geschrokken vroeg ik of mijn Duits zo slecht was dat hij mij meteen als Hollander herkende. Nee, nee, suste hij. Hij had jaren in Nederland gewoond, in Rotterdam én Amsterdam. Hij pikte een Nederlands accent dus wat sneller op. Op mijn vraag welke van de twee genoemde steden hij het leukst vond, daar ik was als Rotterdammer wel benieuwd naar, antwoordde hij dat hij het zo jammer vond dat er in Rotterdam geen centrum, geen echte Altstadt was. Nog voor ik een grapje over het bombardement kon maken, begon hij zich al te verontschuldigen: het Duitse schuldgevoel zat ook in zijn generatie nog diep. Op mijn beurt sussend zei ik dat excuses niet nodig waren. Hij was er destijds niet bij geweest en bovendien had hij gelijk: er ís niet maar één centrum van Rotterdam.

door Zwaantje van Klaveren
Rotterdam is beroemd om een aantal dingen. Het gebrek aan een eenduidig centrum is er één van. Het toekennen van een bijnaam aan bijna ieder plein, gebouw en openbaar kunstwerk, een ander. Winkelen doe je in Rotterdam in de Koopgoot, wat nu eenmaal lekkerder klinkt dan haar echte naam: ‘de Beurstraverse’. Menig Rotterdammer zal geen idee hebben wat je daarmee bedoelt. Jarenlang had ik een bijbaantje in een drogisterij in de Koopgoot. Daar beantwoordde ik ook vele vragen van toeristen: “Weet u misschien hoe wij van de Beurstraverse naar de Koopgoot kunnen lopen?” Tja….
Als ik dan vervolgens ook uit moest leggen waar je na een dagje toerisme goed uit eten kon gaan, resulteerde dat meestal in een soort Jackson Pollock-achtige regen van kruisjes, pijltjes en cirkeltjes op de stadsplattegrond.

Ga je wandelend vanaf Centraal Station en hou je van kunst? Loop dan langs de sculpturen van Paul McCarthy en Naum Gabo. Of op z’n Rotterdams: ‘Dan loop ‘ie toch vanaf Station Kapsalon langs Kabouter Buttplug en Het Ding?’ Liever met de metro? Stap uit bij Beurs: winkelen doe je immers ook aan weerskanten van de Goot, op de Lijnbaan of Hoogstraat. Maar denk niet dat je nu in het hart van Rotterdam bent: we noemen Zadkine’s monument ‘De verwoeste stad’ niet voor niets Stad zonder hart. Maar een tochtje langs de beroemde Rotterdamse architectuur is wel aan te raden. Voor de Hef, de vroegere Koningshavenbrug, ga je oostwaarts. Dan kom je gelijk langs het Potlood (oftewel Blaaktoren) en de Fluitketel (station Blaak); prachtig van lelijkheid en iconen van de Binnenrotte, een groot marktplein. Ja, de markt, of liever: de mart. Als je ergens een gezellig hapje wil eten moet je de Hoerenloper over naar de Kaap: de brug naar de voormalige rosse buurt in de oude zeemansbuurt Katendrecht. Maar goed, je dagjer Rotterdam: vanuit de Koopgoot is ook het Museumpark aan te lopen. Bovendien kun je voor veel kunstinitiatieven naar Charlois, maar dan moet je wel ‘de tunnel onderdoor’, want dat ligt óp Zuid. Charlois spreek je trouwens uit als Sjaarloos, Charleroi ligt elders. Een échte Rotterdammer pleurt er nog een j tussen: Sjaarjloos. Voor de beroemde Rotterdamse havens moet je al helemaal een eind op pad: per Spido (waterbus) zie je waarschijnlijk het meest.

De Rotterdamse bijnamen beginnen steeds bekender te worden. Sinds Rotterdam bovenaan wat internationale top-vijf-reislijstjes prijkt, vind je op internet steeds meer artikelen die uitleggen dat je de Hofpleinfontein ook de Flipspuit kunt noemen en dat het Timmerhuis, met haar kantoren, woningen en museum, in de volksmond de Glasbak genoemd wordt. En omdat Rotterdam bruist -en er dagelijks een paar extra blikken toeristen opengetrokken worden- groeien de verschillende stadskernen langzaam naar elkaar toe. Zo komen er ook steeds meer bijnamen. Voor de Markthal werd ooit een bijnamenwedstrijd uitgeschreven, maar wat het geworden is weet niemand in mijn stad. De Markthal is gewoon de Markthal: Rotterdammers krijgen hun bijnamen niet graag in de maag gesplitst. Vlakbij de Markthal ligt aan de Wijnhaven een enorme bruine woontoren met daarnaast twee kleinere, gelijkgekleurde bijgebouwen. In de volksmond ging dit gebouw uiteindelijk de Pleeborstel heten.
Maar de állerberoemdste Rotterdamse bijnaam, de Zwaan, wordt enkel door niet-Rotterdammers gebruikt. Een Rotterdammer noemt de Erasmusbrug hooguit ‘die witte brug’, als ‘ie aan een toerist uitlegt dat hij niet de rode Willemsbrug moet hebben.
Vorige week hoorde ik twee Nederlandse toeristen aan een voorbijganger vragen waar ze de Zwaan konden vinden. De man hield in, dacht even na, schudde zijn hoofd en antwoordde: “Je ken ‘ut altijd in de Diergaarde probere…..”

Abonneer op onze nieuwsbrief

Door verder gebruik te maken van deze website gaat u automatisch akkoord met het plaatsen van cookies. Meer informatie Dit bericht verbergen