POM Magazine

POM Magazine, Magazine voor Stijl & Cultuur

POM Magazine

Bezield of niet?

Wij leven in een wereld waarin we meer en meer versmelten met de dingen om ons heen. En daarom wordt de vraag naar methodes om de ziel van objecten te bepalen, steeds groter. Waarom? Misschien om onze onafhankelijkheid te bewaken als mens, of misschien om empathie te tonen voor de spullen die we ontwerpen, produceren en gebruiken. Ontwerper en onderzoeker Judith Dörrenbächer beschrijft in haar boek, “Beseelte Dinge-Design aus Perspektive der Animismus”, een zoektocht naar manieren om de ziel van een object te definiëren, zodat we de grensvervaging tussen mens en ding beter kunnen herkennen. Bert van der Zee sprak met Judith Dörrenbächer over de rol die is weggelegd voor ontwerpers als het gaat om grensbewaking.

Vanwaar die interesse voor techno-animisme?
Vandaag de dag nemen objecten veel beslissingen voor ons. Ze zijn verbonden met andere objecten, ze leren, ze voelen – ze hebben eigenschappen die voorheen alleen mensen hadden. Aan de andere kant verliezen objecten weerstand doordat tastbare grenzen simpelweg oplossen. Het is niet meer zo duidelijk waar een object begint en onze barrière eindigt of andersom. Objecten passen zich aan ons gedrag aan, ze leren om aan onze wensen of aan de wensen van de bedrijven die ze ontwerpen, te voldoen. Bovendien beïnvloeden ze ons gedrag zonder dat we het doorhebben. Daar komt nog eens bij dat deze objecten onderling nauw verbonden zijn. Ze zijn onderdeel van iets groters, een soort ‘internet van dingen’. Ze vormen als het ware een nieuw ecosysteem. Iets leeft in die objecten, iets dat ze quasi-levend maakt.

Wat heeft animisme hiermee te maken?
We vinden in deze technologische ontwikkeling kenmerken terug waarvan wij, moderne mensen, altijd dachten dat alleen inheemse volkeren dat doen, zoals het praten tegen dingen. Maar tegenwoordig praat iedereen tegen dingen en zwaait iedereen naar dingen om een interactie met ze aan te gaan. Dit is gedrag waarvan moderne mensen zich ooit distantieerden door te zeggen: wij zijn rationeel, wij zijn volwassen, we geloven niet dat dingen een ziel hebben. Dus aan de ene kant vinden we onszelf heel modern, een high-tech maatschappij. Aan de andere kant gedragen we ons pre-modern. Dat contrast boeit me. De toekomst en het verleden versmelten. Tegelijkertijd besef ik dat het best wel lastig is voor mensen om eigenwaarde te ontwikkelen, omdat de grens tussen mens en technologie vervaagt. Wat ooit een tastbare tegenhanger was, is nu een ongrijpbaar object. Dit fenomeen doet me denken aan iets dat in animisme theorieën, ‘magisch denken’ genoemd wordt. Animisme, magie en betovering zijn met elkaar verweven.

Kunt u een voorbeeld geven van magisch denken?
Daarvoor verwijs ik graag naar de psycholoog Jean Piaget. In zijn beschrijving van de vroege ontwikkeling van het kind, stelt hij dat jonge kinderen niet in staat zijn om een onderscheid te maken tussen zichzelf en de buitenwereld. Wanneer kinderen hun ogen dicht doen denken ze dat de wereld verdwijnt. Of ze denken dat de maan hun volgt wanneer ze rondlopen. Jonge kinderen denken dat hun eigen gedachten en hun gedrag de buitenwereld beïnvloeden. Ze zijn zich in beperkte mate bewust van de scheidslijn tussen zichzelf en de wereld om zich heen. Jean Piaget noemde dit ‘magisch denken’. Hedendaagse technologie bekrachtigt dit verschijnsel op een nieuwe manier. Met slimme contactlenzen kun je in de toekomst de buitenwereld besturen door bijvoorbeeld een paar keer te knipperen met je ogen. En wanneer dit soort brein-computer interactie alledaagser wordt, zullen je boodschappen misschien wel aan huis afgeleverd worden, alleen maar door eraan te denken. Dit soort technologie werkt magisch denken in de hand. Maar hoe bewaken we onze eigenwaarde in een omgeving waarin technologie zich moeiteloos aan onze wensen aanpast? Misschien hebben we een nieuwe vorm van verzet nodig, weerstand. We moeten gaan nadenken over methodes waarmee we de grenzen tussen onszelf en de buitenwereld, tussen onszelf en de technologie die ons omgeeft, kunnen bewaken.

Grensbewaking met behulp van weerstand?
Ja, weerstand ontstaat bijvoorbeeld in een systeem dat opzettelijk met fouten ontworpen is. Wanneer gebruikelijke processen verstoord worden, zal een object zich meer als een tegenhanger uiten. Hetzelfde geldt voor een transparanter systeem dat laat zien wat er daadwerkelijk gebeurt tussen de gebruiker en het systeem. Transparantie laat zien dat de interactie niet magisch is. Vooropgezette fouten en transparantie vormen een weerstand die afstand creëert tussen gebruiker en technologie. Deze afstand is kennelijk nodig om kritisch en zelfbewust te blijven.

Dus weerstand kan integraal in een product ontworpen worden?
Weerstand kun je ook ervaren in experimenten met fysieke interactie tussen mens en object. Dit soort experimenten richt zich bijvoorbeeld op het imiteren van een object om er bewust empathie voor te krijgen. Hierdoor identificeer je een object als iets dat los staat van jou, want je kunt alleen empathie hebben voor iets dat anders is dan jijzelf. Het zou mooi zijn om deze bevindingen te verleggen naar de technologische wereld. Misschien helpt het ons om meer empathie te voelen voor de technologie om ons heen, en helpt het ons tegelijkertijd om gepaste afstand te bewaren.

Wat rest ons? Hoe ziet u dit voor u?
Wel, we hebben te doen met twee perspectieven: het technologisch optimistische en het technologisch pessimistische perspectief. Het pessimistische perspectief zegt: ‘we raken onze controle kwijt omdat objecten de macht krijgen over ons, we zijn geen subjecten meer, maar de objecten worden subjecten, help! De wereld op zijn kop, nu zijn wij passieve objecten!’ Het optimistische vertrekpunt gaat er vanuit dat technologie ons helpt om betere mensen te worden doordat we iets aan onszelf toevoegen. Ik ben niet geïnteresseerd in één van beide perspectieven [sic]. Ik vind dat we grenzen nodig hebben tussen mens en technologie om zelfbewustzijn in stand te houden. Maar in plaats van vasthouden aan het oude onderscheid tussen autonoom subject en het passieve object, denk ik dat we moeten onderhandelen over deze grenzen, zodat er nieuwe scheidslijnen ontstaan. Ik ben erg geïnteresseerd in experimentele en artistieke methoden die je helpen te onderhandelen tussen jezelf en het andere. Hierdoor blijf je bewust van jezelf en je eigenwaarde.

Waarom is het belangrijk dat mensen zich definiëren ten opzichte van objecten?
Het is belangrijk om autonoom te blijven denken en je terug te kunnen trekken uit je omgeving. Je kunt je alleen verantwoordelijk voelen wanneer je duidelijk voelt wie je bent en voelt dat je de mogelijkheid hebt om dingen te beïnvloeden. Dat maakt ons anders dan onze technologie. Wij maken ethische beslissingen, onze smartphone niet. Ik vind het interessant om te zien hoe we onze eigenwaarde en ons menselijke bewustzijn kunnen behouden, terwijl alles om ons heen zo quasi-menselijk is. Hoe bewaken we onze scheidslijnen? Hoe ontwerpen we nieuwe grenzen? We moeten toewerken naar een nieuw begrip van het mens-zijn, en naar een nieuw begrip van het object, want beide zijn aan het veranderen.

Tekst en interview: Bert van der Zee

Verlichtende ziel?

Tijdens het Amsterdam Light Festival van afgelopen winter, stond op het Amsterdamse Mr. Visserplein een bijzonder soort straatverlichting: Translucent. Op het eerste oog een doodnormale lantaarnpaal, maar wel één met een eigen lichtbron. Een licht-in-een-licht dat reageert op alles wat er in de omgeving gebeurt. Translucent is geboren uit het brein en de vindingrijkheid van kunstenaars, wetenschappers en informatica engineers. POM Magazine’s Thierry Reniers sprak met de projectleider en beeldend kunstenaar Verena Hall over de illusie van een ziel.

Translucent is een interactief stuk straatverlichting. Wat zien toeschouwers als ze er langslopen?
Translucent is op het eerste gezicht een lantaarnpaal zoals alle andere. Gewone lantaarnpalen gaan in één keer branden tijdens de schemering. Translucent niet. Zodra het donker wordt, zweeft er een licht van beneden naar boven. Hierdoor lijkt het dat de lamp wordt ontstoken. Een knipoog naar de lampopstekers van vroeger. We wilden dat voorbijgangers een band zouden gaan opbouwen met het licht dat in de lamp leeft.

Hoe hebben jullie dat weten te realiseren?
We hebben bestudeerd wanneer en hoe mensen een band opbouwen met iets of iemand. Het sleutelwoord bleek interactie. Samen met twee andere beeldend kunstenaars en twee technische informaticaspecialisten hebben we zo geprogrammeerd dat, zodra je in de buurt van Translucent komt, het licht naar je toezweeft en als een vuurvliegje met je mee beweegt wanneer je om de paal heen loopt. Translucent reageert op de hoeveelheid aandacht die het krijgt; hoe meer mensen ernaar toekomen, hoe groter het licht wordt. We hebben het licht in Translucent bepaalde menselijke trekjes gegeven. Als de omgeving druk en onrustig is, wordt het licht zelf ook drukker en verstopt het zich even.

Waar kwam de input voor die menselijke trekken vandaan?
We hebben o.a. naar Disney Pixar gekeken en we hebben ‘smilies’ als uitgangspunt genomen omdat die heel rake, gecomprimeerde emoties vertolken.

Hoe reageren mensen op Translucent?
Mensen zijn vooral heel verrast dat een gewone lantaarnpaal ineens tot leven komt. Ik hoop natuurlijk dat mensen straks na het uitgaan nog even Translucent bezoeken en anderen meenemen zodat zij het ook kunnen ontdekken.

Heb je het voortdurend bewegende licht stiekem al een naam gegeven?
Ja, haar bijnaam is Lucy. Met de officiële naam Translucent suggereren we dat er in elke lantaarnpaal een licht woont. Alleen, bij Translucent kun je het licht zien omdat de lantaarnpaal doorschijnend is. Zo is het toch een beetje een sprookje. Ik zou het heel cool vinden als er heel subtiel, meer levende lantaarnpalen in Amsterdam zouden opduiken. Alsof er iets magisch gebeurt in de stad, met steeds meer doorzichtige lantaarns. Misschien wel in verschillende kleuren.

In hoeverre vind jij bezieling van objecten eigenlijk haalbaar?
Ik denk dat het kan, als we het tenminste definiëren als een gevoel van bezieling. Volgens mij houden mensen zichzelf expres voor de gek en vinden ze dat fijn. Je ziet het bijvoorbeeld bij talismans. Mensen weten wel dat er niet echt een ziel in zo’n steentje zit, maar ze krijgen een goed gevoel door te denken dat de steen hen iets bijzonders geeft.

Jullie Lucy gaat dus nooit echt een ziel krijgen?
Nee. Ik ben daarin super nuchter, maar ik vind illusies prachtig. Ik vind het heerlijk om mezelf voor de gek te houden en er helemaal in op te gaan. Ieder jaar doe ik alsof Sinterklaas bestaat en dat vind ik fantastisch, ook al weet ik dat het niet zo is. Dat maakt niet uit, als het werkt, werkt het toch? Ik denk dat we in onze harde, snelle wereld best vaker mogen fantaseren en dromen.

Waarom vind je dat belangrijk?
Sprookjes en magie en fantasieën halen iets in je naar boven dat feiten en harde waarheden niet kunnen. Wat dat precies is, weet ik niet. Toen ik als kind door het sprookjesbos in de Efteling liep – of nog steeds eigenlijk- voelde ik kriebeltjes van spanning alsof er elk moment iets kon gebeuren. Het is moeilijk te omschrijven, maar ik denk dat iedereen dat wel eens ervaren heeft.

Hoe zou de wereld er uitzien als er meer ruimte zou komen voor verwondering?
Ik denk dat de wereld speelser zou worden en dat mensen wat vaker zouden kunnen dromen, ook vaker even stil zouden staan. Ik denk dat je namelijk wel stil moet staan om verwondering toe te kunnen laten. En volgens mij is dat heel gezond. Als kunst daarbij kan helpen, vind ik dat een heel mooie functie.

Fotografie: Janus van den Eijnden

Spiritualiteit? Welnee!

Beeldend kunstenaar Wim Warrink definieert zijn werk vooral in termen van beeldende experimenten die een afdruk achter laten. In de breedste zin van het woord: lichtinstallaties, machines die brute kracht vertonen en een fijn gevormde kievitseihouder in de vorm van een kievit. Bert van der Zee reisde voor POM Magazine naar Winsum, enkele kilometers ten westen van de stad Groningen om deze beeldend kunstenaar te ontmoeten voor een gesprek over zijn werk. Bert en Wim gingen er eens goed voor zitten in de oude veehouderij van de anti-leegstandboerderij waar Wim en zijn vriendin wonen. Daar verzamelt Warrink (Assen, 1983) materialen, etaleert hij terloops affe of onaffe creaties en beschikt hij over alle ruimte om gereedschap te stallen dat robuust werk kan leveren. Of de tractor en de hooiwagen ook zijn eigendom zijn, is onduidelijk. Het lijkt in ieder geval op de droomwerkplek voor de doorgewinterde kunstenaar.

Je bent kunstenaar geworden. Hoe ben je daartoe gekomen?
Ik wist helemaal niet dat je kunstenaar kon worden, ik had daar helemaal geen besef van. Ik kom uit een dorpje vlakbij Emmen. Daar ging ik naar de LTS en ik koos elektrotechniek omdat daar werk in zou zijn. Ik heb 1 jaar gewerkt als elektromonteur, maar ging toch verder kijken en kwam uit in de creatieve hoek. Ik deed een opleiding productontwerp in Leeuwarden. Daarna werd ik toegelaten aan de Hogeschool voor de Kunst Utrecht, HKU. Voor die opleiding ging ik naar het SMAK in Gent, een museum voor hedendaagse kunst, en daar zag ik werk van kunstenaars van de beweging Arte Povera en van kunstenaar Bernd Lohaus. In zo’n zaal hingen blokken hout, gebundeld in een touw aan de muur, of er lagen stukken biels in die zaal. Toen ik dat zag voelde ik een soort liefde voor het materiaal. Ik was in één keer om en wist ik het zeker: ‘als dit mag dan kan ik het ook! Ik ga het in elk geval proberen!’

Je hebt uiteindelijk de kunstacademie gedaan in Groningen.
Klopt. Nadat ik gestopt was aan de HKU besloot ik zomaar een keer op bezoek te gaan voor een rondleiding bij de kunstacademie Minerva in Groningen. Architect Piet Blom ontwierp het gebouw van de academie met allemaal kleine hokjes en kleine gangetjes. Het was zo lekker chaotisch. Als ik door het gebouw liep, was het net alsof ik door mijn hoofd liep. Ik dacht: dit is precies de plek waar ik moet zijn. Deze academie staat hier helemaal voor mij. En dat voelde ik de hele tijd zo sterk, dat ik dacht: als ik straks afgestudeerd ben, dan wordt het gebouw gesloopt. Alsof dat zo moest zijn.

Je won in 2015 de Klaas Dijkstra Academieprijs waaraan een geldsom verbonden was.
Zo’n prijs is een erkenning en een signaal dat je op de goede weg bent. Ik ben gewoon lekker bezig. De dingen die je maakt, dat is nog geen kunst, het is een soort rijpingsproces. Ik geef vorm aan dingen die in mijn hoofd zitten. Die breng ik in de wereld en op de plek waar ze het beste tot hun recht komen- dat is nu de kunst.

Wat heb je gedaan met het prijzengeld?
In het begin dacht ik: van het geld van de Academieprijs ga ik een werkplaats aanschaffen. Maar dat is niet gebeurd. Ik heb een half jaar lang rustiger aan gedaan om alle indrukken van mijn academietijd een plekje te geven. Op zo’n academie zit je in een soort snelkookpan, dat is vier jaar lang constant bezig zijn, de hele tijd nieuwe dingen bedenken. Absurd hoeveel informatie je binnen krijgt. Toen ik me realiseerde dat het me nog helemaal niet gelukt was om al die informatie te verwerken, heb ik besloten om een half jaar lang minder werk te maken. Dat heeft me echt geholpen. Als je maar door blijft gaan, dat houd je niet vol. Er wordt zoveel van je gevraagd, dat geld had ik niet beter kunnen besteden.

Vertel eens over je kunstwerken, wat zijn het voor objecten?
De machines die ik maak zijn zwaar en groot en daarom probeer ik ze wel demontabel te maken. Onder één van die verfmachines die ik heb gemaakt hangen twee blokken beton, elk 200 kilo. Maar die blokken staan weer los van de constructie. En uit die constructie steekt weer een slagarm, waar ik een andere arm tegen aan laat slaan. Ik ga er altijd van uit dat het door één deur moet kunnen. Dus het kan allemaal uit elkaar. Het grootste onderdeel, de kern, is ongeveer 2 meter hoog.

De kunst van het opzetten en uit elkaar halen. Je maakt ook lichtkunstwerk, werkt dat principe daar ook?
De uitdaging in de lichtobjecten die ik maak is anders. Ik probeer hierin elementen en materialen te combineren. Ik vind vormen, gewoon op de sloop, of als ik ergens ben. Op de sloop vind ik veel elementen die daar voor rot ijzer liggen en dan probeer ik die elementen te combineren met andere vormen, bijvoorbeeld met een jampotje. In één van die lichtobjecten heb ik een cilinder met een zuiger van de motor ingezet, en die zuiger heeft dan precies dezelfde maat als dat potje. En dat is natuurlijk op voorhand nooit zo bedacht, maar als dat dan precies op elkaar past, dan denk ik: ja dit is voorbestemd, dit moet zo bij elkaar zijn. En dan moet ik zorgen dat het bij elkaar blijft. Dan maak of zoek ik er iets anders bij, dat daar weer mooi bij past. Dan pas maak ik zelf een passend onderdeel zodat het allemaal ook echt bij elkaar blijft. En als die elementjes dan zo in elkaar passen dan zit er meteen een soort vanzelfsprekendheid in. In mijn werk benadruk ik vaak onbewust dat voorbestemde. Ik heb het niet altijd in de gaten.

Voorbestemd, dat klinkt spiritueel.
Misschien is spiritualiteit niet het goede woord. Ik heb wel het idee dat er terugkerende vormen zijn in het heelal. Die zijn er ook want we werken gewoon met een stuk of wat grondstoffen, daar is het hele heelal uit opgebouwd, dan zullen er misschien nog een paar zijn die wij nog niet kennen. Maar dat álles voorbestemd is? Waaruit kun je dat opmaken?
Volgens mij zit de wereld niet zo in elkaar. En dat is misschien wat ik zoek in dat project waar ik mee bezig ben, met die lichtobjecten. Daarmee geef ik aan dat sommige dingen heel mooi in elkaar passen en elkaar heel mooi aanvullen. Maar het is niet voorbestemd dat ze bij elkaar komen. Als het voorbestemd is, dan zou ik niet nodig zijn en gebeurt het gewoon. Voor mensen komt het altijd terug bij onszelf, zo redeneren wij, volgens mij. En in alles wat wij denken staan wijzelf centraal, als mens of mensheid. Dat is bij die lichtobjecten ook zo, wij mensen hebben dat potje en die cilinder gemaakt, die zijn los van elkaar ontstaan. Dat is niet voorbestemd.

Tekst: Bert van der Zee
Fotografie: Jelle de Groot

Tijd in geometrische vormen

“Filosofie gaat meer over het stellen van vragen dan over het vinden van antwoorden, dus ik hoop dat ik antwoorden heb!” Dat waren de eerste woorden van filosoof André Schütte, nadat Anne van der Heiden hem vroeg of zij hem met vragen over tijd mocht bestoken. Hij bleek echter meer dan genoeg te vertellen te hebben.

Laten we beginnen met de perceptie van het begrip tijd. Wat kan je daarover vertellen?
“In het algemeen kunnen we onderscheid maken tussen twee verschillende manieren om tijd te ervaren: cyclisch en lineair. Een cyclische perceptie gaat uit van de permanente herhaling van gebeurtenissen, zoals we bijvoorbeeld kunnen zien in de natuur: dag en nacht, het wisselen van seizoenen. Deze perceptie van tijd vinden we vooral terug in pre-modernistische en Aziatische culturen. De lineaire perceptie is met name dominant in de moderne Westerse cultuur: men beschouwt tijd als een pijl die begint in het verleden, zich momenteel in het heden bevindt en ergens in de toekomst eindigt. Sommige lineaire theorieën gaan ervan uit dat deze pijl een begin en/of een eind heeft, zoals bijvoorbeeld de big bang theorie, of eschatologie (het geloof in het eind der tijden, red.). Maar er zijn ook theorieën die menen dat tijd oneindig is en daarom geen absoluut begin of eind heeft.”

Laten we onszelf, allebei geboren en getogen in een Westerse Europese cultuur, even als voorbeeld nemen en er gemakshalve vanuit gaan dat de mensheid de lineaire perceptie van tijd aanhangt. Wat houdt die lineaire perceptie in?
“Een lineaire perceptie van tijd hebben, houdt in dat we meestal de mensheid als het onderwerp van tijd of historie beschouwen. Met andere woorden: wij hebben de mogelijkheid om de loop van gebeurtenissen te beïnvloeden. Bovendien beschouwen we tijd als een schaars goed.”

We hebben te weinig tijd, dus we moeten er het maximale uithalen. Carpe diem!
“Precies, en het beste ervan maken impliceert onder andere nieuwe ideeën bedenken en nieuwe dingen uitvinden. Al is het alleen maar omdat we er nooit zeker van kunnen zijn dat ons huidige leefklimaat daadwerkelijk de meest optimale omstandigheden biedt. Om die nieuwe dingen te kunnen scheppen en bedenken, moeten we kritisch kijken naar de maatschappij, instituties en onze manier van leven. Je zou zelfs kunnen zeggen dat – in sommige gevallen – bekritiseren en creëren twee kanten van dezelfde medaille zijn. Dat het motto van de moderne wereld is: we moeten verbeteren omdat we zo weinig tijd hebben.”

Maar hoe zijn we op dit punt beland, bij deze perceptie van tijd?
“Laten we beginnen bij Comenius (theoloog, filosoof, pedagoog en politicus: 1592-1670, red.). Zijn antwoord op het lineaire gedeelte van het christendom, het geloof in het einde der tijden, was: “We kunnen niet wachten! We moeten de jeugd de principes leren van alles dat er maar mogelijk te weten en te kennen valt! NU! We moeten scholen bouwen, boeken uitgeven, zo snel mogelijk alles leren. De socioloog Hartmut Rosa (1965 – ) reageert heel anders, hij gaat er vanuit dat onze Westerse moderne maatschappij gekenmerkt wordt door sociale acceleratie: alles versnelt door kapitalistische en technologische vooruitgang. Hij beschrijft het proces van het krimpen van het heden: de periode waarin de op onze ervaring gebaseerde verwachtingen van de toekomst werkelijkheid worden, wordt steeds korter. Als je dit fenomeen combineert met de steeds snellere technologische vooruitgang en het toenemende leeftempo dat daarmee gepaard gaat, dan lijkt de tijd alleen maar nog sneller te gaan. Je moet voortdurend iets doen om kapitaal te verwerven. Onze relatie met anderen én de wereld waarin we leven, wordt er des te problematischer door.”

Comenius en Rosa hebben allebei een lineaire perceptie van tijd. Hoe kan het dat Comenius zich richt op een positief aspect, het leven verbeteren door te leren, terwijl Rosa een veel negatievere kijk op het leven heeft: technologie en de snelheid van de maatschappij zorgen voor problemen?
“Dit zijn inderdaad twee vrijwel identieke observaties van tijd met compleet andere uitkomsten. De historische context is hier cruciaal; het is nooit genoeg om alleen maar iemands tekst te lezen, je moet ook kennis hebben van de tijd waarin het geschreven is en de bijbehorende cultuur om het te kunnen begrijpen. Dus laten we zelf eens een stelling poneren: de tijd waarin we leven, bepaalt ons perspectief, hoe we tijd beleven. Heidegger (1889-1976), één van de grondleggers van het existentialisme, geloofde dat onze essentie niet in ons denkvermogen ligt, maar in het Dasein, het letterlijk in de wereld staan. De enige manier waarop we er niet meer kunnen zijn is door te sterven; dus om het maximale uit je leven te kunnen halen, moet je je eigen dood voor ogen houden.”

Het einde der tijden versus het eind van het leven?
“Ja, maar waar Comenius positief en zelfs vol vreugde tegenover het leven staat, gaat Heidegger’s Dasein juist over Angst. Kijk nu eens naar de tijd waarin ze leefden. Comenius had nog een archimedisch punt: hij was er zeker van dat de schepping goed was. Zijn drang om de wereld te hervormen had slechts één doel: het herstellen van de oorspronkelijk orde waarin God de wereld had gemaakt. Heidegger leefde in een samenleving die veel meer geseculariseerd was en hij had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt op het moment dat hij zijn ideeën over Dasein optekende. De angst van de soldaten, angst om de sterven, oorlog, depressie; zijn focus op de dood kan bijna geen toeval meer zijn.”

Laten we even naar het heden kijken. Eén van de populairste ‘levensfilosofieën’ van dit moment is mindfulness, het focussen op leven in het hier en nu. Hoe past dat in ons tijdsbeeld?
“Op dit moment gaat ons leven steeds sneller en sneller. Te snel, waardoor we verlangen naar een langzamer tempo, naar vertraging. We willen de tijd hebben om weer van het leven te genieten in plaats van ons permanent opgejaagd te voelen.”

Tijdens een retraite in een Benedictijns klooster maakte ik kennis met hun regel, die hen leert om te leven in het nu en alles met aandacht te doen. Klinkt mij erg bekend in de oren… Is Mindfulness wel zo nieuw?
“Het grootste deel van de meditatietechnieken die Mindfulness gebruikt komen uit een oudere circulaire cultuur, het Boeddhisme. En de Regula Benedicti, die de monniken Stabilitas leert, de kunst van volledig geconcentreerd te blijven bij alles wat ze doen, is inderdaad al geschreven in de 6e eeuw. Misschien zijn de elementen niet nieuw, maar de combinatie wel; die is uitgevonden om aan onze huidige behoeften te beantwoorden.”

Iets heel anders: synchroniciteit. Een relatief ‘jonge’ filosofische term (1930, Carl Jung) die ook met tijd te maken heeft. Hoe en waar moeten we dat plaatsen?
“We leven niet alleen in een tijd van sociale en technologische acceleratie, maar ook in een tijdperk van synchroniciteit. Aan de ene kant is dat paradoxaal, anderzijds is synchroniciteit een logisch gevolg van versnelling. Wij weten exact hoe laat het is, waar dan ook ter wereld. We weten dat anderen zich daarvan bewust zijn en dat die anderen ook weten dat wij dat weten. We leven daardoor als het ware synchroon. Nog niet eens zo heel lang geleden was een reis nog een hele onderneming en wisten we dat we daar pas later zouden zijn. Tegenwoordig bestaat ‘laat’ of ‘te laat’ niet meer. Nieuws synchroniseert de wereld: zodra we opstaan hebben we toegang tot alles wat er over de hele wereld is gebeurd terwijl wij sliepen. We leven in een tijd van globalisering, van versnelling; we verwachten dat dingen morgen al volledig veranderd kunnen zijn.”

We hebben net een aantal filosofische theorieën en ideeën uit zowel het heden als het verleden besproken. Heeft het überhaupt zin om filosofen uit het verleden te bestuderen met als doel daarvan te leren? Of moeten we het verleden het verleden laten, omdat we aan een soort collectief geheugenverlies lijden en we ideeën pas weer heruitvinden op het moment dat we ze nodig hebben?
“Ik denk dat het meer een combinatie van allebei is. Met het verstrijken van de tijd verandert onze cultuur, onze maatschappij, en een oude theorie is daar mogelijk niet meer geheel op van toepassing. Mogelijk moeten we onze perceptie bijstellen, de theorie opnieuw uitvinden, hervormen, maar zonder het verleden zijn wij niets. Het is een ontzettend modernistisch idee dat alles wat nieuw is per definitie goed is, en je kan nu eenmaal niets nieuws uitvinden zonder drastisch met het oude te breken. Dat kan heel goed zijn, zelfs bevrijdend werken. Maar het verleden kan ons ook helpen, ons dragen, zoals bijvoorbeeld mooie herinneringen of tradities kunnen bewerkstelligen. Dit zou kunnen impliceren dat we zouden moeten proberen om die acceleratie met een zekere vorm van vertraging te combineren. Er zijn al genoeg mensen die op die manier werken en daar kunnen wij van leren: Dj’s, hedendaagse ontwerpers en al die ‘groene’ mensen die proberen onze manier van leven duurzamer te maken. Al deze mensen zijn dol op recyclen, oude materialen gebruiken om iets nieuws te maken. Een prima voorbeeld van hoe je tegelijkertijd vooruit kan kijken en terugkijken als je het mij vraagt!”

Jij bent gespecialiseerd in de filosofische theorieën van Peter Sloterdijk. Heeft hij iets met het concept tijd?
“Sloterdijk heeft zeker interessante ideeën daarover. Hij heeft een boek geschreven met de titel “Je moet je leven veranderen” (“Du muβt dein Leben ändern”). Daarin stelt hij dat de mens het enige wezen is dat oefent. Alles wat we doen is in feite een herhaling, maar we kunnen deze herhaling een doel geven; we geven er richting aan, maken een plan en streven naar perfectie. Als we vanuit dat perspectief naar de tijd die het ons kost om iets te leren kijken, dan zien we een combinatie van een circulaire en een lineaire beweging: herhaling, maar met een einddoel. Dan is de manier waarop wij ons als ‘lerende mens’ binnen de tijd bewegen meer een soort spiraal. Die spiraal heeft echter een eind: perfectie. En dit leerproces heeft weer verrassend veel gemeen met contemplatie, mindfull leven. Met als einddoel: een compleet mens te worden.”

Tekst: Anne van der Heiden
Illustratie: Veerle Vreeke, Grafische Kamer

Abonneer op onze nieuwsbrief

Door verder gebruik te maken van deze website gaat u automatisch akkoord met het plaatsen van cookies. Meer informatie Dit bericht verbergen