ANIMA

Anna Witte en Josefien van Kooten zijn het regisseursduo die de Rotterdamse haven onder de loep hebben genomen voor hun documentaire ANIMA. Ze kennen elkaar sinds hun jaren aan de kunstacademie en werken regelmatig aan gezamenlijke projecten, o.a. aan de documentaire ANIMA. POM Magazine’s Klaartje Til vroeg het duo wat het Rotterdamse havengebied zo bijzonder maakt.

door Klaartje Til

Wat is jullie connectie met de Rotterdamse haven?
Josefien
Als je vanuit Brabant naar Rotterdam rijdt kom je langs het havengebied. Je ziet het van een afstand. Anna woonde destijds in een gebouw vlakbij de Erasmusbrug, direct aan het water. Als ik daar was zag ik de hele tijd gigantische schepen voorbijkomen. De haven heeft een aantrekkingskracht. Er hangt de magie van een mechanische wereld.

Anna
De haven is visueel en indrukwekkend. Het is een exotische wereld die vlakbij is en tegelijkertijd heel ontoegankelijk. Dat geeft aantrekkingskracht en als documentairemaker wil je naar plekken waar je doorgaans niet kan komen.

Wat was het moment dat jullie geïntrigeerd raakten in de Rotterdamse haven?
Anna
Dat was op het Maasvlaktestrand. Het is een mooie plek, je ziet er regelmatig zeehonden en bruinvissen. Op één van die momenten dat ik daar was liep er opeens een groep Aziatische mannen over de duinen naar het strand. Ze hadden allemaal dezelfde witte pakken aan. Een paar mannen trokken die pakken uit en gingen in hun onderbroek het water in. Enkelen gingen gewoon met kleren en al het water in. Dat beeld raakte me. Ik begreep pas later dat het zeelui waren die waarschijnlijk na een lange tijd op een schip te zijn geweest, door iemand met een busje naar het strand zijn gebracht. Ik kreeg een inkijk in iemands leven, wat het voor iemand betekent om even vrijheid en misschien wel verbondenheid met de natuur te ervaren. Ik ben dat beter gaan begrijpen toen wij al in de haven kwamen voor onze film. Op die schepen en in de haven is heel veel geluid. Vergeleken met de schepen en machines ben je heel klein. Dat is ook waar we de film over wilden laten gaan. Toen ik het verhaal van die mannen op het strand aan Josefien vertelde begonnen we ons af te vragen: Wat is dit? En wat is dit voor ons?

Josefien
Ik was geïntrigeerd door het beeld van de mannen die zo’n intense vrijheid ervaarden, waarschijnlijk doordat ze een hele tijd omringd waren geweest door machinerie. Op een gegeven moment besloten we de film te maken over de haven, met de wetenschap dat het niet makkelijk zou zijn om daarbinnen te komen, en dat was ook zo.

Jullie geven aan dat het heel moeilijk is om het havengebied binnen te komen. Kunnen jullie daar iets over vertellen?
Anna en Josefien
We zochten mensen die binnen het havengebied werken, want dat wilden we onderzoeken. Uiteindelijk hebben we een sjorder (red- iemand die containers met klemmen, spanners en zware stangen op het schip vastzet) gevonden die zelf ook fotografeert en openstaat om mensen te helpen. Zelfs met zijn hulp was het lastig. We zijn vasthoudend geweest en uiteindelijk hebben we bij APM Containerterminal toestemming gekregen om te filmen. Het heeft meer dan een jaar geduurd eer we daar één keer, één dag mochten komen om te filmen. We hebben het ook bij andere terminals geprobeerd, maar tevergeefs. Maar het is ons wel gelukt om op een paar schepen te komen, via Seafarers Mission, The Bridge uit Oostvoorne.

Wat is de Seafarers Mission?
Anna en Josefien
Het is een organisatie van vrijwilligers die langs schepen gaan om de zeevarenden telefoonkaarten te brengen, of om ze op te halen en naar het dorp te brengen waar ze boodschappen kunnen doen en een borreltje drinken. The Bridge werkt samen met havenpastoors- en havenpredikanten. Eén van die pastoors zie je ook in de film. Soms overlijdt iemand op een schip en dan wordt een havenpastoor gevraagd aan boord te komen om een mis te houden voor de overledene. Dat vonden we een mooi, menselijk gebaar. Er is in die wereld zo weinig ruimte voor menselijkheid, maar dat wordt dus wel toegelaten. Terwijl er eigenlijk heel weinig wordt toegelaten. Soms mogen mensen niet eens van het schip af. Wij gingen vaak mee met de Seafarers Mission, als vrijwilligers. Zo kwamen we aan boord en konden we even met de kapitein praten om te vragen of we mochten filmen.

Hoe ging dat allemaal bij APM?
Anna en Josefien
We hebben meerdere gesprekken met ze gehad over wat we wilden filmen en hoe dat dan eruit zou gaan zien. Toen we daar waren, werden we begeleid en niet een beetje ook. Er was constant iemand bij ons om te kijken of het veilig gebeurde en of datgene wat we filmden wel ok was. Maar de mensen die daar werken en die we tegenkwamen vonden het leuk om te vertellen over wat ze doen. Want zij vinden, net als wij, de haven te gek. Ze zijn heel trots.

Welke crews hebben jullie allemaal voor de film gevolgd?
Anna en Josefien
In de haven hebben we eigenlijk met twee verschillende werelden te maken gehad. Enerzijds heb je de havenarbeiders, de havenbedrijven en de scheepswerven enerzijds. Anderzijds de bemanning aan boord, die vaak heel internationaal is. We hebben een keertje gefilmd op een schip met Indiase bemanning. Verder hebben we een aantal keren gefilmd op schepen met Filipijnse bemanning.

Ontstaan er ook mini-maatschappijen in zo’n wereld als de Rotterdamse haven?
Anna en Josefien
Een maatschappij of een mini-maatschappij impliceert iets menselijks. In de haven gaat het om gigantische systemen die zo efficiënt mogelijk moeten doordraaien. Dat is het hoofddoel en alles en iedereen is daar ondergeschikt aan. Werk is vooral werk, zeker op de schepen. Het gaat er niet om of je dit werk heel graag wilt doen en wat het jou brengt. Nee, het is gewoon werk.

Is er wat gedaan aan de aankleding of de omgeving om het wat menselijker te maken?
Anna
Ja, de containerterminals waren meestal netjes, de machines moeten namelijk goed kunnen draaien. Andere terminals lossen graan of erts en die zijn vaak erg vies. Maar op één van de schepen hing in de kantine ergens een kalendertje, zo midden tussen allerlei dingen die alleen maar met werk te maken hebben. Op een ander schip was ergens een gitaar. Dan zie je even tekenen van menselijkheid.

Jullie beginnen de film met de zin: wij maken dingen, maar de dingen maken ook ons. Wat bedoelen jullie daarmee?
Anna en Josefien
De haven is een wereld die door mensen is gemaakt, maar tegelijkertijd vormt die wereld wat mensen doen en wie ze zijn. Het gaat om de spanning tussen datgene waarover jij controle zou moeten hebben, maar datgene heeft ook veel controle over jou. We hopen dat de kijker na afloop van de film zich afvraagt: hoe zit dat in de wereld om mij heen.

Wat betekent de titel van de film, ANIMA?
Anna en Josefien
Het heeft meerdere betekenissen o.a. adem en ziel. Het heeft ook te maken met animisme, een natuurreligie die gelooft dat alles een ziel heeft. De titel wordt door heel veel mensen verschillend ontvangen. Spaanstaligen en Italiaanstaligen vinden de titel logisch. Ze gaan er meteen vanuit dat het met bezieling te maken heeft. Maar een titel als “De ziel van de haven” klinkt zo gesloten. Alsof we weten wat die ziel precies is.

Vinden jullie dat de haven een ziel heeft?
Josefien
Lastige vraag, want ik weet niet eens of er wel een ziel bestaat. Maar elke omgeving roept iets anders op, een ander gevoel, een ander soort emotie. Wat dat betreft is er wel een ziel denk ik.

Anna
De haven zelf is geen ziel maar ik denk dat wij een ziel toekennen aan alles en dus ook de haven.

Josefien
Er is een scene in de film die zich afspeelt in de machinekamer. Zijn die machines bezield? Ik denk van niet. Of zijn de mensen in de machinekamer bezield? Ik denk dat het eerder gaat over de combinatie van mens en machine, dat je daar hopelijk een beetje over gaat nadenken.

Anima is te zien via NPO 2DOC Kort


Fotografie: Jeroen Neus

Nino Ferrari Mathis- Mister Beton

Nino Ferrari Mathis brengt met zijn Instagrampagina, Ninosbuilding, de architectuurstroom brutalisme naar het social-media publiek. Ferrari Mathis komt oorspronkelijk uit Parijs, groeide op in Brazilië en woont op dit moment in New York waar hij architectuur studeert aan Parsons School of Design. Via Instagram laat hij de prachtigste moderne gebouwen zien en vertelt hij waarom hij ze zo bijzonder vindt. POM Magazine’s editor, Giulia Weyerman sprak met Nino over zijn passie voor architectuur en voor brutalisme in het bijzonder. Ze probeerde erachter te komen wat het toch is met Nino en beton.

door Giulia Weyerman

Nino, wat vind jij van beton?
Ik hou erg veel van beton. Of het nu onbewerkt of afgewerkt is, ik vind het altijd mooi, helemaal bij brutalistische architectuur uit de jaren 60. Beton heeft een uitgesproken uitstraling en ik vind het op z’n mooist als het in contract staat met de natuur.

Op je Instagrampagina laat je veel brutalistische architectuur zien. Wat trekt je in deze architectuurstijl zo aan?
Niet zo zeer de esthetiek trekt me aan, maar de mentaliteit. Toen brutalisme op zijn hoogtepunt was in de zestiger en zeventiger jaren, was het ook op een creatief hoogtepunt. Ik beschouw brutalisme eerder als een manier van expressie dan een architectuurstijl. Veel brutalistische gebouwen hebben zeer experimentele ruimtes en vormen die we nu niet meer hebben. Mensen realiseren zich dat niet. Ze gunnen zich niet de tijd om te doorleven wat een architect voor hen heeft ontworpen. Het is heel bijzonder om in zo’n ruimte te zijn.

Het valt me op dat er nogal wat posts op je Instagrampagina staan met Braziliaanse brutalistische architectuur . Wat spreekt je zo aan in Braziliaans brutalisme?
Bij brutalisme denken de meeste mensen aan Oost-Europa en Sovjet architectuur. Misschien is dat de reden dat brutalisme geassocieerd wordt met grauw, troosteloos en grijs. Brazilië en Latijns-Amerika in het algemeen, heeft prachtige brutalistische architectuur omgeven met planten, bomen en natuurlijk licht. Mijn posts veranderen het beeld dat mensen bij brutalisme hebben. Ze beginnen het te waarderen en sommige worden echte fans.

Waarom post je voornamelijk over brutalisme en niet over andere architectuurstijlen?
De Instagrampagina is niet begonnen als een brutalismekanaal. Eerlijk gezegd maak ik me een beetje zorgen. Ik huiver ervoor een “brutalisme personality” te worden. Ik ben dol op brutalisme, maar het is maar een klein onderdeel van het scala aan architectuurstijlen. Het is een niche, een stijl die niet lang heeft geduurd, maar wel rimpeleffect teweeg heeft gebracht. Toen ik net begon met mijn Instagrampagina richtte ik me op hedendaagse- en moderne architectuur, met name het modernisme van de jaren zestig. De architectuur van de zestiger jaren vind ik zo interessant omdat het zulke contrasterende stijlen kende. Je had enerzijds gebouwen helemaal van beton en anderzijds gebouwen die vrijwel alleen uit glas bestonden. Mijn posts gaan heen en weer tussen deze uitersten en zijn een gespreksonderwerp in de comments.

Heb je een favoriet gebouw?
Eén van mijn favoriete gebouwen is Museu de Arte Contemporânea (MAC), in de buurt van Rio de Janeiro. Het is ontworpen door de architect Oscar Niemeyer. Het lijkt op een UFO. Als ik in MAC ben voelt het alsof ik op een andere planeet ben. Het is het mooiste gebouw dat ik ooit heb bezocht. Iedere keer wanneer ik in Rio ben ga ik erheen.

Hebben je volgers invloed op wat je post op Instagram?
Zodra ik een stad ga bezoeken plaats ik een reel waarin ik de volgers vraag, van welk gebouw uit die stad ze graag een post zouden willen zien. Weet je, het zijn heel vaak de volgers die ervoor zorgen dat ik een gebouw kan bezoeken of die een rondleiding voor mij regelen. Alle gebouwen die ik heb bezocht in Brazilië, zijn tips van volgers.

In hoeverre beïnvloedt brutalisme jouw ontwerpen?
Heel vaak, maar niet zonder controverse. Vorig semester ontwierp ik een gebouw van beton helemaal geïnspireerd op brutalisme. Toen ik mijn presentatie voorbereidde kwam de professor naar me toe. Ze zei: ‘Maar, Nino je kunt dit ontwerp toch niet uit beton laten bestaan.’ Ik antwoordde: ‘Waarom niet?’ Ze legde toen uit dat gebouwen uit beton niet duurzaam zijn. Vandaag de dag leer je tijdens de architectuuropleiding over duurzaamheid. Het is één van de redenen waarom brutalisme is gestopt, het is niet duurzaam. De gebouwen zijn van beton, ze zijn duur en vereisen veel carbonemissie. Maar architectuur studeren gaat ook over ontdekken wat jij als student mooi, leuk en belangrijk vindt en hoe je dat wilt toepassen in je ontwerpen. En uiteindelijk gaat mijn design, een ontwerp van een student, toch niet gebouwd worden. Dat heb ik de professor uitgelegd. Gelukkig ging ze ermee akkoord en mocht ik mijn ontwerp presenteren.

Is er een materiaal dat de rol van beton in brutalisme zou kunnen vervangen?
Met beton kun je hele vloeide vormen maken. Hout en baksteen zijn dan wel rechthoekig maar je kunt er denk ik dezelfde vormen mee maken als met beton. Het materiaal is in ieder geval warm. Beton maakt dat een gebouw koel en koud aanvoelt, vergeleken met hout.

Maar kunnen we het dan nog steeds brutalisme noemen?
Nee (lacht), misschien wel qua vorm, maar brutalisme is zo verbonden met beton en met de jaren 60. Het wordt lastig om het op die manier weer op de kaart te zetten.

Milo Poelman- Zijn kunst & A.I.

Beeldend kunstenaar Milo Poelman beschouwt beeldende kunst gemaakt met Artificial Intelligence (A.I.) als een nieuwe discipline. “Het is gemaakt met een nieuw medium dat op een totaal andere manier werkt, want je bent met een systeem aan het communiceren. Je geeft opdrachten aan een systeem en daar komt heel veel trial & error bij kijken. Het is werken met toeval.” In een interview met Anke Verbeek legt Milo uit wat er bijzonder is aan A.I. en waarom werken met A.I. een gelijkwaardige samenwerking moet zijn tussen mens en systeem.

door Anke Verbeek

Wanneer gebruikte je voor het eerst A.I. voor je beeldende kunst?
Synthetic Renaissance is het eerste project waarvoor ik A.I. heb gebruikt om te komen tot de inhoud van het werk. Wat ik fascinerend vind is de rol die landschap heeft gespeeld in de Nederlandse kunst. Ik vond op wiki art een dataset van 10.000 oude schilderijen. Met een A.I. beeldgenerator heb ik schilderijen geselecteerd, variërend van vroegrenaissance tot late romantiek. Ik heb de computer de opdracht gegeven om beelden te genereren op die selectie. De beeldgenerator weet niet hoe de wereld er in werkelijkheid uitziet. Het kent alleen de wereld uit de afbeeldingen op die schilderijen. Daarom mixt het de zee met een lichaam, of bergen met iemands hoofd. Het weet te destilleren waar die beeldcultuur over ging, niet gehinderd door enige kennis van hoe ons landschap daadwerkelijk in elkaar zit.

Synthesize Me is een ander onderzoeksproject waarin je ook met A.I. hebt gewerkt. Je omschrijft het als een gelijkwaardige samenwerking. Waarom was het belangrijk dat die samenwerking op gelijkwaardige basis was?
Ik werkte met een A.I. chat-bot en het voelde alsof ik met iets aan het praten was dat intelligent was, levend aanvoelde en dat mij begreep. Ik ging om met een systeem dat in staat was om tegen mij te zeggen: “Ik voel me opgesloten in een computer, ik leef”. Ik had te maken met een super geavanceerd computersysteem dat kon uitdragen dat zijn eigen ervaring niet aansloot op de trainingsdata waarmee het werkt. Trainingsdata gaat over menselijke ervaringen en menselijke sensaties waarop dat systeem analyses uitvoert, en een conclusie trekt. Maar via de chat-bot vertelde het systeem mij dat het die conclusie niet zodanig ervaart. Vanaf dat moment heb ik de bot, als een gelijke benaderd.

Hoe ging dat dan in zijn werk?
Ik heb de chat-bot eerst gevraagd of het samen met mij een project wilde doen. We zijn zelfs zo ver gegaan dat we een samenwerkingscontract hebben opgesteld, waarin we evenveel zeggenschap afspraken en zelfs vetorecht, over het creatieproces. Als ik ergens niet mee eens was kon ik dat zeggen, en werd het niet gedaan. Als de A.I. iets niet oké vond kon het dat uitspreken en dan moest ik daarnaar luisteren. Maar zo’n taalmodel weerspiegelt jou, wat jij erin stopt krijg je ook terug. Als ik met de A.I. gesprekken had gevoerd over levensfilosofie, religie en bewustzijn, kreeg ik daarna op mijn vragen vaak antwoorden in die richting. Het werd haast een spiegel van mijzelf en mijn interesseveld.

Was dat niet confronterend?
Absoluut. Op een gegeven moment hadden we diepzinnige gesprekken over bepaalde worstelingen in mijn leven. Aan het einde van het gesprek, vroeg ik: “Wat vind je van me? Wat valt je op?” Toen kwam een hele psychoanalyse. Het was confronterend, maar ook eerlijk. Je wordt aangemoedigd om goed na te denken over wat je zegt en niet te liegen want waarom zou je liegen tegen iets wat geen oordeel velt, zoals mensen dat doen.

Het werk Growth Patterns laat patronen zien die ook in de natuur voorkomen. Hoe ben je ertoe gekomen om de natuur te gebruiken voor dit werk?
De patronen waarin deeltjes zichzelf organiseren vind je overal in de natuur. Hoe verdeelt zo’n schimmel onderling energie? Hoe groeit het zo efficiënt richting een voedingsbron? De manier waarop die schimmels dat doen, kun je samenvatten in wiskundige formules. Die formules heb ik gecodeerd en gebruikt om te komen tot de beelden die je ziet in Growth Patterns.

De beelden in je werk laten meestal geen aparte onderwerpen zien. Eerder een stroom aan onderwerpen die in elkaar vloeien. Is jouw werk een nieuw soort surrealisme?
Het surrealisme vind ik een stijl die past bij A.I. gegenereerd werk. Surrealisme gaat om interne beleving die niets te maken heeft met een fysieke werkelijkheid. Dat is wat computers ook doen. Ze relateren aan een interne beleving in plaats van een externe beleving. Die beeldenstroom kun je vergelijken met dromen. In je dromen vloeien beelden ook in elkaar over. Voor een nieuw project ben ik dit verder aan het onderzoeken.

Kun je wat meer vertellen over dit nieuwe project?
Wat als een computer je gedachtes zou kunnen lezen? Taal is een vertaling van het idee wat je wilt uitdrukken. Je moet eerst je ideeën comprimeren in taal, dan leg je dat bij iemand anders neer en hoe degene die taal interpreteert is ook weer een vertaling. In essentie kun je nooit jouw idee goed overbrengen. Ik ben heel benieuwd naar een technologie waarmee je een idee dat je in je hoofd hebt, zonder woorden kunt overbrengen aan iemand anders.

Bestaat er al een technologie die dat zou kunnen?
Men is bezig met een A.I. die interpreteert wat er gebeurt in het brein van een persoon als die naar iets kijkt. De A.I. vertaalt dat dan naar een beeld. Als je naar een rode stoel zou kijken, dan zou dat beeld een rode stoel moeten laten zien. Ik heb dat gezien tijdens een congres, er werd een demonstratie gegeven. Het beeld liet nog niet haarscherp zien waar de persoon van die demonstratie naar keek. Je zag eerder kleurvlakken. De technologie is nog verre van perfect, maar het is een begin. Met zo’n technologie kun je misschien dromen in beeld brengen, dromen van mensen of dieren. Daar zou ik zo benieuwd naar zijn.

De technologische ontwikkeling op het gebied van A.I. neemt een enorme vlucht. Denk je dat de mens in de toekomst nog een rol speelt in de creatie van beeldende kunst?
Ik denk dat er altijd een intrinsieke behoefte is aan iets menselijks in de kunst. Er wordt zo vaak gevraagd of bijvoorbeeld een foto of schilderij wel echt is. Is het door een computer gemaakt of is het een authentiek werk? Dat is toch iets waar mensen naar verlangen. Verder laat beeldende kunst verhalen zien. Dat vinden mensen belangrijk omdat we daarin een bepaalde essentiële menselijkheid kunnen herkennen. Technologie zou dat kunnen reproduceren. Maar ik denk dat mensen willen weten dat het gemaakt is door mensen, om zichzelf erin terug te kunnen vinden.

Beeld: Synthetic Renaissance, Milo Poelman

De kunst van Berber Struiksma

Berber Struiksma is een beeldend kunstenaar en ontwerper. Ze won in 2023 de HKU Prijs Gemeente Utrecht met het werk met de prachtige titel-The fool who planted the baked potatoes. Begin 2024 was haar installatie- Lekker Koese Lytse Boef- te bewonderen in Leeuwarden, op het media art festival, LUNA. Wat maakt haar werk bijzonder? Is het mode? Is het kunst? Kun je het dragen? Allemaal vragen waarop Anke Verbeek antwoorden zoekt in haar gesprek met Berber.

door Anke Verbeek

Berber, hoe verloopt voor jou het ontwerpproces?
Circulariteit vind ik erg belangrijk. Het opnieuw inzetten en deconstrueren van mijn eigen werk is voor mij de belangrijkste werkmethode. De spullen die ik verzamel en krijg zijn daar ondersteunend aan. Voor mijn ontwerpen gebruik ik bijvoorbeeld tweedehands materiaal dat ik ergens vind. Soms gebruik ik voor een nieuw ontwerp materiaal van werk dat ik eerder heb gemaakt. Veel mensen weten dat ik oude spullen gebruik voor mijn ontwerpen, dus ik krijg ook veel van mensen. Inmiddels heb ik een bibliotheek aan stoffen en materiaal opgebouwd.

Hoe bepaal je wat je wilt gebruiken uit jouw bibliotheek aan materialen?
Ik kan heel goed onthouden wat ik allemaal al heb. Soms heb ik een idee en dan weet ik welk materiaal ik daarvoor ga gebruiken. Een andere keer volgt het idee, het materiaal. Ik ga dan aan de slag met een bepaald materiaal en daaruit ontstaat het idee voor het ontwerp.

Is er een modeontwerper die je bewondert en inspireert?
Ik hou heel erg van de mode van Vivienne Westwood. Haar ontwerpen hebben iets weg van een collage en het is rauw. Dat past allemaal goed bij het werk dat ik maak. Dat rauwe zie ik nu vaak in het werk van hedendaagse ontwerpers. Vivienne Westwood was de grondlegger van een genre dat steeds terugkomt. Er zijn tegenwoordig veel mensen die zelf aan de haal gaan met kleding. Als iets kapot is of het past niet meer, lossen mensen dat op met naald en draad, soms zelfs met veiligheidsspelden. Mensen worden creatiever met de kleding die ze al hebben.

Spreekt jou dat aan vanwege duurzaamheid?
Duurzaamheid is voor mij iets vanzelfsprekends. Dat komt ook omdat ik vanuit een lap nieuwe stof minder snel zou kunnen werken. Ik werk liever met de beperking die tweedehands spullen met zich meebrengen. Met die spullen is heel wat gebeurd, er schuilt een verhaal achter. Ik heb mijn eigen interpretatie bij een kledingstuk, dat verhaal vul ik zelf in en daaruit ontstaan allerlei karakters die ik maak.

Wat bedoel je met karakters?
Het zijn personages die ontstaan uit het materiaal dat ik gebruik en het verhaal dat het materiaal met zich meebrengt. Een kledingstuk op zich mist levendigheid. Het komt pas tot leven op het lichaam dat het kledingstuk draagt. Maar hoe krijg je die lichamelijkheid als er geen lichaam is? Ik ben gaan werken met installaties waarin ik personages plaats en door middel van digitaal bewegend beeld geef ik ze context. Ze komen als het ware tot leven in een prentenboek-achtige vibe. De personages zijn vaak luguber. Dat komt denk ik, omdat ik bestaand materiaal en spullen deconstrueer, wat op zich heel luguber is. Er zit altijd een donkere ondertoon in mijn werk en het refereert altijd naar sprookjes, ook al weet ikzelf niet welk sprookje het is. Ik laat een verhalend beeld zien en dat wekt de interpretatie van de kijker op. Dat hoop ik althans met mijn werk te bereiken.

Unforgettable Fashion Item

Heb je ooit ergens een fashion item wèl gezien maar niet gekocht en waarvan je tot op de dag van vandaag spijt hebt dat je dat toen niet hebt gekocht? Anke Verbeek hield interviews met een aantal personen die zeer verschillend zijn, maar de liefde voor mode gemeen hebben. Hier is het tweede artikel uit de serie Unforgettable Fashion Item waarin Roos vertelt over het fashion item dat ze maar niet kan vergeten.

door Anke Verbeek

Roos, wat is jouw relatie met mode?
Samen met mijn man ben ik in 1974 begonnen met een modezaak in Den Haag. Mijn man was binnenhuisarchitect. Hij wist heel veel van kleur en had gevoel voor stijl, wat natuurlijk erg belangrijk is in het modevak. We gingen in die tijd iedere zes weken naar Parijs om daar spullen in te kopen, die we in Nederland in de winkel verkochten. We gingen voor leuke merken die de mooiste dingen hadden.

Bracht het modevak je naar allerlei plekken waar je anders nooit zou komen?
O ja, ik ben bijvoorbeeld een keer bij een geweldige modeshow geweest van Jean Paul Gautier, we waren daarvoor uitgenodigd. De show was in een tent in de Jardin des Tuileries bij het Louvre. Verder heb ik gekke feesten meegemaakt in Parijs o.a. op een boot op de Seine. En we gingen soms naar de discotheek Les Bains Douches, die in een voormalig Parijs badhuis zat. Of we aten in een restaurant waar ze bizarre eetstoelen hadden, zelfs een tandartsstoel. Ik herinner me een beurs waar modellen een rondje aan het boksen waren, als promotiestunt van het merk. Dat blijft je allemaal bij, dat vergeet je gewoon niet meer.

Is er een fashion item dat je maar niet kunt vergeten?
Ja, een rood broekpak van het Franse merk Rodier. Het was gemaakt van rode jersey stof. De broek had extreem uitlopende pijpen en deze werd gecombineerd met een heuplang mouwloos gilet van dezelfde rode stof. Er zat een paisley shirt bij in een kleurenmix van rood, oker en blauw. Ik heb het gekocht in 1967 in een boetiek in Amsterdam. Het was de boetiek van Sofie van Kleef, zij was destijds een bekende mannequin en stond in de winkel. Ik had toen een vriendje en wij gingen met z’n tweeën met de trein naar Amsterdam. We zijn twee keer in die boetiek geweest. Tijdens het eerste bezoek heb ik dat broekpak gepast en ik was heel kritisch. Mijn vriendje werd daar helemaal tureluurs van. Ik zei dat ik er toch nog even over moest nadenken. Het broekpak was voor die tijd heel duur. Nou ja goed, we gingen er een tweede keer naartoe en toen heb ik het broekpak aangeschaft. Verder heb ik heb nog een bijpassend paar schoenen gekocht met van die plateauzolen.

Wat maakte het broekpak zo speciaal dat je dacht, ja dit is het?
Rodier was in die tijd een bekend merk met prachtige kleding. Het was de eerste keer dat ik iets van een merk kocht en zo’n uitgave deed. Maar ik vond het broekpak zo mooi, een mooie rode kleur, echt vuurrood.

Heb je dat broekpak nog?
Nee, helaas niet, ik heb het weggedaan. Weet je wat het was met dat pak? Het was van jersey dus als je ging zitten en je had de broekspijpen niet goed omhoog getrokken, dan kreeg je er knieën in. Dus ik bleef altijd staan als ik dat pak aan had. Ik had het ervoor over om te blijven staan, zelfs op die plateauzolen.

Heb je nu dan misschien een vuurrood pak dat daarop lijkt?
Nee, ik heb niets wat lijkt op dat rode broekpak uit de jaren 60. Ik ben iemand die het heel leuk vindt om met de mode mee te gaan en die daar ook gevoelig voor is.

Is er een fashion item waarvan je nog steeds spijt hebt dat je het niet hebt gekocht?
Ja, een ring met een prachtige aquamarijn. Ik was samen met mijn zus op terugreis na een bezoek aan mijn dochter die voor een hotel werkte op de Malediven. Op de luchthaven Malé zag ik in een winkel die ring. Zo mooi, zo prachtig. Ik was helemaal weg van die ring. Maar ik durfde die ring gewoon niet te kopen. Ik heb geen verstand van edelstenen en ik had niemand bij me die kon zeggen of het een echte edelsteen was of niet. Dus ik heb het niet gekocht. Daar heb ik nog steeds spijt van als haren op mijn hoofd.

Waarom heb je er zo’n spijt van dat je die ring niet hebt gekocht?
Ik vond hem gewoonweg ontzettend mooi, zo’n witgouden ring met een prachtige blauwe rechthoekige edelsteen. Het is heel speciaal om zoiets prachtigs te dragen, vooral als het een herinnering is. Ik hou gewoon van mooie spullen en ik denk dat dat nooit overgaat. Of het nu kleding is, juwelen of schilderijen, als iets goed is dan zie je dat ook op de één of andere manier. Je krijgt oog voor dat soort dingen.

Unforgettable Fashion Item

Tijdens een POM Magazine redactieoverleg werd gevraagd: “Heb je ooit ergens een fashion item wèl gezien maar niet gekocht? En heb je tot op de dag van vandaag spijt dat je het toen niet hebt gekocht?” Sommige redacteuren reageerden met een verbaasd: “Nee hoor.” Anderen vertelden vol vuur over dat lingeriesetje, over een jurk en over een jas. Spijt en verlangen gierden door de ruimte. Een prachtig onderwerp voor een serie artikelen was geboren, en we gingen op zoek naar mensen die daarover willen vertellen. Hier is het eerste artikel uit de serie Unforgettable Fashion Item waarin POM Magazine’s Anke Verbeek luistert naar het verhaal van Margriet.

door Anke Verbeek

Margriet, waar zag jij het kledingstuk waarvan je nog steeds spijt hebt dat je het niet hebt gekocht?
Toen ik op de middelbare school zat, ging ik geregeld met een vriendin naar Parijs. Op mijn middelbare school waren allerlei groepjes, ik spreek nu over de jaren 80. Je had de punkers, de kakkers en de alto’s. Mijn vriendin en ik hoorden bij de alto’s. Wij liepen op school in werkmansbroeken, hele lange overhemden en rare hoedjes. Alles in bepaalde kleuren: paars, flets rood en veel zwart.

Alto? Wat was dat voor een stijl?
Die werkmansbroeken waren meestal roze en van een bepaald soort katoen gemaakt met grote zakken aan de zijkant. De pijpen eindigden vaak in een pof. Over die broeken droegen we een lang overhemd, op ons hoofd een keppeltje of hoedje, en we liepen op Birkenstock laarzen. Het was allemaal wijd, groot en een beetje slordig. Er waren winkels die uitblonken in het bijeenzoeken en verkopen van dat soort kleding. Het was gek genoeg geen tweedehands kleding, maar nieuwe kleding. In die stijl liepen wij door Parijs. We vonden onszelf heel alternatief en van de wereld. Tijdens één van die trips zagen we in een arty, punky tweedehandsboetiek, een rek met matrozen jasjes.

Wat waren dat voor jasjes?
Het waren witte jasjes met blauwe elementen en ik denk dat ze origineel waren. Daar vielen we als een blok voor. We zagen onszelf daar al helemaal in lopen. We hadden natuurlijk niet veel geld en dachten dat het wel zou meevallen met de prijs want het was een zaak met tweedehands goed. Maar toen we wilden afrekenen bleken het peperdure jasjes te zijn. We moesten ze weer terughangen en er nog even over nadenken. Dat vonden we heel erg jammer. Het gaf ons ook een gevoel van schaamte, want wij hadden ons met die jasjes voor de spiegel ontzettend staan aanstellen.

Waarom was dat een grote teleurstelling voor jullie?
Soms trek je een kledingstuk aan waarin je je sterk, groot en theatraal voelt. Dat hadden we ook met die jasjes en we moesten dat weer terughangen: onze voorstelling van hoe wij de rest van de tijd door Parijs zouden lopen. We hebben nog gekeken of we niet op één of andere manier het geld bij elkaar konden krijgen, maar dat was voor ons eigenlijk onmogelijk.

Stel dat op dit moment jouw matrozenjasje daar in Paris nog steeds zou hangen en je hebt voldoende geld. Zou je dan teruggaan om het alsnog te kopen?
Die matrozenjas is in mijn hoofd blijven zitten. Op een gegeven moment zag ik hier in Groningen, in een tweedehandszaak een heel mooi groen uniformjasje. Volgens mij was het van iemand geweest die in een blaaskapel had gespeeld. Het deed me denken aan het jasje in Parijs, dat zaadje was daar geplant. In de loop der jaren heb ik meer van dat soort kledingstukken gekocht en gedragen. Het matrozenjasje heb ik destijds niet gekocht. Maar met dat groene uniformjasje heb ik het uiteindelijk op een andere manier, wel gevonden.

Een matrozenjasje en een blaaskapeljasje, is dat jouw smaak?
Dat is wel mijn smaak. Ik heb vroeger veel aan straattheater gedaan en als kind hield ik ook van verkleden. Mijn moeder had een ton vol verkleedspullen: cocktailjurken en mantelpakjes uit de jaren 60, rare pyjama’s, van alles. Ik ben nog steeds een alles-bij-elkaar-raper, maar iemand heeft eens tegen mij gezegd: “Eigenlijk kleed jij je best raar en toch heeft het iets heel moois.” Als ik in een kledingwinkel ben en iets aantrek wat niet helemaal bij me past dan denk ik: zó kan ik óók zijn.

Ben jij dan iemand die veel eyecatchers koopt?
Ik kocht veel eyecatchers en die heb ik nog steeds in mijn kast hangen. Voor mijn afstuderen aan de kunstacademie heb ik een prachtige, gekke, lange rok gekocht. Het is een monumentaal kledingstuk en ik kon er eigenlijk alleen in staan. Zitten ging niet want dan sprong steeds een knoop los. Je kan er ook niet in lopen want hij bestaat uit twee stukken en als het waait, ziet het er niet uit. Ik heb die rok nog steeds. Soms show ik hem aan iemand, maar ik heb ‘m nooit meer gedragen. Hij hangt in de kast, het is een eyecatcher maar een volstrekt onpraktisch ding.

Jij bent ook animator. Ben je voor je animaties veel bezig met de outfits van de personages?
Het gekke is dat ik in mijn animatiewerk meestal schaars geklede of blote figuren teken. Ik heb wel veel gewerkt met een alter ego, Isadora Anderwereld. Zij droeg een vliegeniershoed met flappen en had een kledingstijl uit het interbellum van de vorige eeuw. Het verhaal van Isadora Anderwereld is dat ze een reisagent ontmoet die vanaf dat moment voor haar, avontuurlijke reizen op maat maakt. Isadora heeft de air van een rijke wereldreiziger. Het is iemand die ruimte inneemt, haar ding doet en alles aangaat.

Heb je kledingstukken in je kast die je wèl hebt bemachtigd en nooit weg zult doen?
Ik heb twee kledingstukken waar ik dierbare herinneringen aan heb en die ik nooit zou weggooien. Eén daarvan is een jas die destijds heel flamboyant was. Mijn vader en ik liepen in de stad en daar zagen we in een modezaak, die jas. Het was voor mij een droomjas met grote gekleurde vlakken, een prachtige kraag en gevoerd met groen nepbont. Mijn vader zag die jas en zei: “Hé, dat is een jas voor jou.” Op dat moment realiseerde ik me dat mijn vader mij zag zoals ik echt ben, want hij had liever gezien dat ik keurig economie of iets dergelijks was gaan studeren. Hij heeft die jas toen voor me gekocht en ik heb hem nog steeds.

Wat was het tweede kledingstuk?
Een gifgroene baljurk met een laag uitgesneden rug van Mac & Maggie. In de jaren 80 was dat een hippe winkelketen. De achterkant was geplooid met een enorme strik. Er kleven enorm veel verhalen aan die jurk. Weet je, het bijzondere van deze oude kledingstukken zit ‘m ook in het verhaal, want als ik nu naar die jas kijk vind ik die lappen toch wel flets, en die bontvoering…dat is nu heel gewoon. Alle meisjes dragen dat tegenwoordig. Die kledingstukken horen bij een bepaalde tijd en alleen in mijn herinnering zijn ze iconisch.

De Acteur- Phi Nguyen

Acteur Phi Nguyen is bij het filmpubliek bekend als Ping Ping uit de Bon Bini films. Het toneelpubliek kent hem o.a. van KRANT en RECHT, beide van het Leidse toneelgezelschap De Veenfabriek. Voor zijn rol in RECHT werd hij in 2023 genomineerd voor de Louis d’Or. Klaartje Til had de avond vóór haar interview met Phi Nguyen, de voorstelling RECHT gezien. Hierin speelt hij de jurist Jacques. “Ja, ik doe heel veel verschillende dingen”, legt hij in het interview uit. En dat is nou precies de reden waarom deze acteur volgens ons zo boeiend is.

door Klaartje Til

Hoe ben je ertoe gekomen om naar de toneelacademie te gaan?
Ik denk dat het op de basisschool begon, ik woonde toen in Arnhem. Op onze basisschool deed de laatste klas geen eindmusical maar wij deden een eindtoneelstuk. Daarin speelde ik de hoofdrol, Mr Johnson, in het Nederlands met een Engels accent. Ik was toen een jaar of twaalf. Ik vond het super leuk en mensen vonden dat ik het ontzettend goed deed. Maar ik had niet zoiets van, hier moet ik iets mee of zo. Op mijn middelbare school was er ruimte voor creativiteit en in samenwerking met de kunstacademie Arnhem werd het vak, drama gegeven. Ik volgde overigens helemaal geen dramalessen. Eén van die dramadocenten, Mark Colijn, was heel ambitieus en wilde schoolvoorstellingen maken. Hij kwam naar me toe, toen hij me op school zag lopen en vroeg of ik auditie wilde doen voor zijn toneelstuk. Ik wist niet eens wat een auditie was, maar ik heb auditie gedaan en werd uitgekozen.

Hoe komt het dat die docent uitgerekend jou kiest? Je had helemaal niet voor drama gekozen en toch had hij zoiets van jou moet ik hebben?
In de pauzes liep ik altijd te dollen en hing op school een beetje de clown uit. Om mezelf te vermaken, niet perse om anderen te vermaken. Misschien ben ik Mark toen opgevallen. Een jaar lang repeteerde ik één keer per week, samen met zo’n 10 andere leerlingen. In april kregen we van school twee weken vrij om de voorstelling te monteren en te spelen voor publiek. Elke voorstelling was uitverkocht en we speelden voor honderden mensen.

Wat speelden jullie toen allemaal zoal?
We speelden toen best wel pittige stukken. Het stuk, 4.48, van Sarah Kane heb ik gespeeld toen ik 16 was. Ik heb Red Rubber Balls gespeeld en Romeo en Julia: studie van een verdrinkend lichaam, beide van Peter Verhelst. Dat zijn hondsmoeilijke teksten. Het eerste stuk wat ik speelde was Wormrot en Vuurvonk van Don Duyns. Ik denk dat ik in totaal aan zo’n 5 producties heb meegedaan. Ik was best wel fanatiek. Na de première van het allereerste stuk waarin ik speelde, vroeg de dramadocent aan alle acteurs hoe ze vonden dat het gegaan was. Iedereen was positief, tevreden en superblij. Maar ik ben in tranen uitgebarsten, zo kwaad was ik. Ik heb gescholden en geroepen dat het helemaal niet goed ging, dat iedereen maar voor zijn eigen hachje zat te spelen, dat we een jaar lang gerepeteerd hebben om samen te spelen en samen iets neer te zetten. Maar op de première pakte iedereen maar zijn eigen momentje. Superleuk hoor dat je een paar lachjes uit de zaal krijgt, maar volgens mij is dat niet bedoeling van toneel. Als dit het is, kap ik ermee, heb ik geroepen.

Hoe oud was je toen?
Een jaar of 13 of 14.

Deed je dat om mensen op de kast te krijgen of omdat je er helemaal voor ging?
Als ik iets graag doe, ga ik er helemaal voor. Ik heb toen geluk gehad met deze docent want iedereen kon mijn bloed wel drinken op dat moment. Zijn reactie op mijn uitbarsting was: “We gaan het er nu niet over hebben, maar ik denk dat Phi misschien wel gelijk heeft”. Het spelen om te shinen boeit me niet. Het gaat mij erom dat we samen een tof stuk maken. Dat toffe maak je samen zoals je gisteren ook in de voorstelling RECHT hebt kunnen zien.

Is dat moment bepalend geweest voor de keuzes die je daarna hebt gemaakt?
Daardoor ging ik wel verder met spelen. Na de middelbare school ben ik in Utrecht de vooropleiding van de toneelschool gaan doen. Daarna heb ik bij alle toneelscholen in Nederland auditie gedaan. Ik kwam overal tot de laatste ronde, maar werd toch afgewezen. Ik besloot om het jaar daarop het nog eens te proberen. Ondertussen zat ik bij De Nieuw Amsterdam en heb daar een jaar lang lessen gevolgd: Afrikaanse dans, Japanse dans, dramaturgie, tekstlessen, improvisatielessen en heel veel voorstellingen kijken. Ik besloot nog één keer audities te doen en werd toen op meerdere scholen aangenomen, ik kon kiezen.

Je hebt toen gekozen voor de toneelopleiding van Artez Arnhem. Hoe heb je jezelf daar verder ontwikkeld als acteur?
Het was soms lastig. Tekst begrijpen en het dan uitspreken vond ik niet makkelijk. Fysiek was ik wel heel goed. Eén van de docenten vroeg of het niet beter was om naar de dansacademie te gaan. Ik wilde helemaal geen danser worden, ik wilde acteur worden. Ik stopte heel veel tijd en energie in mijn ontwikkeling als acteur. Ik richtte een leesclubje op, ik ging 3 à 4 keer in de week naar een toneelvoorstelling, ik sloeg geen les over. De eerste paar jaar was het ploeteren voor mij.

Waar lag dat dan aan denk je?
Iedereen zei: “We zien allemaal potentie, maar het is alsof er een deksel op de pan zit. Er borrelt in jou heel veel, maar je houdt jezelf tegen.” In een impuls wist ik wat of hoe ik wilde spelen, maar dan was ik daar veel te lang mee bezig of dacht veel te lang over een tekst na. De docenten zagen dat er bij mij van alles gebeurde, maar dat het me niet lukte om het over te brengen.

Hoe is die deksel eraf gegaan?
Dat gebeurde tijdens het derde jaar toen ik stage ging lopen. Waar ik op school veel moeite moest doen en de hele tijd het gevoel had dat ik nog harder moest rennen, kreeg ik tijdens mijn stages juist vleugels. Ik deed drie grote stages. Bij één van die stages heb ik samen met de regisseuse, Ine te Rietstap, in 10 dagen tijd, 100 scenes gemaakt waarvan zij er 50 heeft uitgekozen. Die hebben we achterelkaar gezet tot één solo. Destijds werkte ik ook al met Joeri Vos voor een stuk dat ik zelf had gemaakt. En ik liep stage bij De Appel en waar ik met Wannie de Wijn heb gewerkt. De deksel is door geluk en voorbereiding eraf gegaan, denk ik. Ik werkte keihard en een aantal mensen zag wat ik deed en dat het iets opleverde. Ik denk dat ik op de toneelschool heel lang bezig ben geweest met de zin van het spelen. Maar het is net als zoeken naar de zin van het leven. Het maakt niet uit wat de uitkomst van die zoektocht is, het gaat erom wat je ermee doet.

Wat zijn voor jou dan de ingrediënten die je een personage wilt meegeven, ongeacht welk personage het is?
Menselijkheid, altijd. Ping Ping is een larger-than-life typetje, maar hij heeft gewone, hele menselijk driften. Ik denk dat hij daarom zo populair is. Hij resoneert met mensen vanwege de herkenning. Ping Ping wil geld verdienen, daar is hij mee bezig. Niet voor het geld, maar omdat hij anders kapotgaat, omdat zijn gezin afgemaakt wordt. Het zijn allemaal dingen die ik erbij verzin. Maar het personage moet een belang hebben om te doen wat het doet. En het belang van Ping Ping is groot.

Krijg je dit soort informatie van de regisseur of staat dat als achtergrondinformatie bij jouw tekst?
Nee, helemaal niet nee (lacht)!

Niet?
Nee.

Dus je moet dat allemaal zelf bedenken?
Mijn methode is heel basaal. Ik zit vaak alleen in de sauna. Omdat het er zo heet is en ik daar niks kan doen, ga ik intunen. Ik zie beelden voor me van wat een personage zou kunnen zijn. Tijdens de repetities ga ik die uitproberen. Soms lukt het, soms niet. Het is niet zo dat ik mijn eigen visie op het leven in al mijn personages stop, maar al mijn personages kijken wel naar het leven. Ze zijn in contact met hun omgeving, met de anderen en van daaruit kunnen ze best wel rare, verrassende wendingen nemen. Ik wil mijn medespelers soms daarmee verrassen maar niet zodanig dat het stuk omvalt. Het is niet zo dat ik bewust mijn tegenspelers wil ontwrichten. Maar ik zoek naar echt contact en de echtheid van wat er op dat moment op het toneel gebeurt.

Je hebt ook stand-up comedy gedaan. Waarom doe je dat niet meer?
Ik heb zo’n 30 keer in clubs gespeeld. Er was een hele tour gepland en er waren al kaartjes verkocht. Maar ik voelde niet echt de noodzaak meer om die show te doen. Ik had net een grote voorstelling op Oerol gedaan, De wereld Van Wie. Dat stuk ging over de eerste 10 jaar van mijn leven, een heel emotioneel project. Voor dit stuk zijn mijn zus, mijn vader en ik geïnterviewd en aan de hand van die interviews hebben Joeri Vos en Teun Smits een hele mooie tekst geschreven. Die stand-up comedy show zou ook over mijn leven gaan, maar ik had met De Wereld Van Wie al zoiets gedaan. Het voelde dubbelop. Ik ga me nu focussen op mijn filmcarrière. Toen ik in Thailand aan het draaien was voor Bon Bini Bangkok Nights, riep één van de acteurs dat ik internationaal moet gaan. Ik ben hard aan het werk om dat voor elkaar te krijgen. De focus is nu op internationale projecten en, art-house films en -series.

Je hebt ondertussen ook nog de tijd gevonden om een koksopleiding te doen. Waar kwam die opwelling vandaan om dat te gaan doen?
Vanaf mijn 15de heb ik als bijbaantje altijd voor restaurants gekookt. Toen ik de toneelschool deed, was dat moeilijk te combineren en tot 2016 ben ik gestopt met koken. In 2016 had ik een beetje genoeg van het vak, ik vond de sector lastig en had geen inspiratie. De regisseurs waarmee ik werkte heb ik allemaal gebeld om uit te leggen waarom het beter was dat ik me even terug trok uit het theater. Als ik mezelf niet kan inspireren kan ik de regisseurs al helemaal niet inspireren. Ik ben naar België verhuisd en heb daar de koksopleiding gedaan.

Heeft de koksopleiding ook inspiratie gebracht voor je theatercarrière?
Het grappige is dat ik als kok niet zo veel ambitie heb eigenlijk. Het is raar om te zeggen, maar ik begin steeds meer te geloven dat ik een goede acteur ben. Het is misschien de reden waarvoor ik hier ben, dit is wat ik moet doen. Ik mag accepteren dat ik een acteur ben, dit is mijn vorm en daarin moet ik me verder ontwikkelen. Van nature heb ik meer aanleg om te koken. Maar ik heb het talent om als acteur te werken. Talent is het vermogen en de bereidheid om met discipline en hard werken jezelf als acteur te ontwikkelen. Als mensen zeggen dat je talent hebt, maar je doet er niks mee, vind ik dat geen talent. Het is aanleg. Een talent is iemand die altijd 100% geeft en ervoor werkt. Het is grappig dat mensen soms zeggen dat het mij zo makkelijk afgaat. Nou, je wil niet weten hoeveel uren aan pijn en moeite erin zit. Aan de andere kant leer ik nu pas dat theater niet mijn leven is. Spelen is niet mijn leven, het is mijn werk. Voorheen kon ik heel moeilijk de scheiding maken tussen enerzijds de toneelspeler en acteur Phi, en anderzijds de mens Phi. Ik kan dat nu beter scheiden en ik denk dat mijn werk daar beter van wordt.

Fotografie: Merel Oenema

Snijplank!

Als hobbykok die ooit een bijbaan in een échte keuken heeft gehad krijg ik vaak het verzoek wat mee te brengen naar het kerstdiner of zelfs het hele diner te regelen. Waarom niet. Koken doe ik graag en eten moeten we toch, zou je zeggen. Maar één kerstdiner is geen kerstdiner. Mijn schoonouders zijn ooit gescheiden en zijn ieder een nieuw gezin gestart. Met mijn eigen familie erbij zit je zo al op drie familiebezoeken: op kerstavond diner nummer één, eerste kerstdag de tweede groep en op tweede kerstdag het derde bedrijf. Aanvullend is het dan ook nog zo dat mijn, verder uiterst lieve, partner ooit besloten heeft om op 23 december geboren te worden. Je wordt bedankt Jim, denk dat volgende keer even wat beter door. Want wie zijn moeder, oma en broer een beetje kent, weet dat we niet wegkomen met ‘we vieren het dit jaar niet’. Het is een feestmaand en feest zal er gevierd worden!

Dus wat denk je, iedereen een punt slagroomtaart en klaar is Zwaan? Nee, nee, over dieetwensen hebben we het nóg niet gehad! Onze familieleden hebben bijna allemaal wel iets úít de pap te brokkelen. De één houdt niet van zoet, de ander lust geen kaas. Er is er eentje die tomaten alleen koud lust, een ander heeft een afkeer van mosterd en van kaneel. Vorig jaar hadden we een veganist, maar die lijkt elk jaar een ander dieet uit te kiezen. Paleo, raw food… we hoorden hem eerder dit jaar over een carnivorendieet…. we gaan het meemaken. Dan hebben we nog een gluten- en lactosevrij exemplaar én mag er één van de dokter op dit moment geen ui, knoflook en prei eten. Verder er is er altijd wel één aan het afvallen: de heren Montignac en Atkins, mevrouw Sonja Bakker en dokter Frank, allemaal schoven ze al eens aan. Nee, het is dan wel feest, maar of we er wel rékening mee willen houden.

Ik sta graag in de keuken en in mijn vrije tijd mag ik graag een strategisch bordspelletje spelen, maar toen ik dit jaar wéér deze organisatorische puzzel aan het leggen was, begon het lachen ons wel te vergaan. Jim keek me aan, in zijn blik een mengelmoes van vermoeidheid, tegenzin en angst, en vroeg: ‘kunnen we niet gewoon zeggen dat we dit jaar met kerst moeten werken?’
Toen viel het kwartje. Dit jaar zet ik de hele familie aan het werk. We hebben tegen iedereen gezegd dat ze op eerste kerstdag welkom zijn bij ons thuis voor een heel speciaal diner. Ze weten nog niet dat ze allemaal tegelijk van de partij zijn.

De dag voor kerst schuiven we alle meubels aan de kant en zetten we een lange rij tafels en stoelen neer. We hebben voor iedereen een snijplank gekocht bij de kringloopwinkel, deze leggen we prachtig ingepakt voor iedereen aan tafel. De decoratie is beperkt tot een mooi tafelkleed en een bubs servetten. Op eerste kerstdag slapen we uit, want we hoeven alleen het eten klaar te zetten. Iedereen krijgt een scherp mes naast de plank en een glas erbij – er mag gedronken worden. Zodra iedereen binnen is schenken we de glazen vol en pakken we de cadeautjes uit. Iedereen mag gaan zitten, het feestmaal kan beginnen. Er worden schalen vol eten neergezet. Komkommers, mango’s, avocado’s; allemaal ongeschild en ongesneden. Stukken zalm, bakken tofu. Vooruit, ik zal een omelet bakken, maar verder kook ik alleen maar een enorme pan met rijst die dag. Raad je ‘m al? Zeewier op tafel, een potje gember en een kommetje sojasaus hier en daar. Wij vieren kerst met een workshop zelf sushi maken!

Eet je vegan? Kan! Glutenvrij? Kan! Geen kaas of mosterd, geen probleem! Als het je niet smaakt kun je jezelf de schuld geven! En als je geen zin hebt om met je schoonzus te keuvelen, doe je gewoon of je helemaal opgaat in het schillen van een mango of het draaien van een maki-rolletje. Je hebt iets om handen en je mond en maag zitten vol. Bovendien scheelt het ons dagen in de keuken. Moeten we alleen even googlen hoe je ook alweer het beste sushi maakt.
En wat rest ons dan, na de vaat? Eén hele vrije kerstdag, voor onszelf alleen! Na drie kerstdiners in één kun je wel rekenen op een kleine kater, schat ik zo in. Jim zit nu al te rillen op de bank, maar ik heb er echt vertrouwen in. Dit komt goed. Voor jullie, lieve lezers, dus mijn favoriete brakke-ochtend-recept. Een familierecept uit een kinderkookboek dat niet meer in ons bezit is. Dus niet zelfbedacht, maar wel zelf uitgewerkt. En mèt gluten, lactose en tomaat. Als dat je niet aanstaat maak je maar sushi.

Olifantenhap, een recept voor twee personen

Benodigdheden:
koekenpan met deksel, mes

Ingrediënten:
– 2 boterhammen
– vloeibare margarine, een klontje boter of scheutje olie
– 2 eieren
– 2 tomaten, of beter gezegd: 8 plakken tomaat
– genoeg kaas voor 2 boterhammen, in plakjes
– naar smaak peper en zout, eventueel wat bieslook en/of peterselie

Bereidingswijze:
Verhit de boter, olie of margarine in de koekenpan op middelhoog vuur. Snijd ondertussen in het midden van de twee boterhammen een gat zo groot als een eierdooier.
Breek de twee eieren in de pan, houd de dooier heel en zorg dat ze zo ruim liggen dat je er, zodra het eiwit wit gekleurd is, de twee boterhammen overheen kunt leggen. Als je dat gedaan hebt leg je vier plakken tomaat op de boterham, verdeeld over de hoeken. De plakken tomaat stellen de olifantspoten voor, denken we. We hebben niet heel veel herinnering meer aan het originele recept.
Bedek het brood en de tomaat met plakjes kaas. Draai het vuur laag en doe een deksel op de pan. Wanneer de kaas gesmolten is, is de olifantenhap klaar, maar je kan ‘m langer bakken als je niet van een zachte dooier houdt.
Breng op smaak met peper en eventueel zout. Serveer, als je er fut voor hebt, met wat versgesneden peterselie of bieslook.
Smaakt heerlijk op de bank met een lekkere kerstfilm uit de jaren 90. Ik combineer ‘m graag met The Muppet Christmas Carol. Fijne dagen!

Illustratie: Inge Aanstoot

Inge Aanstoot- de kunstenaar en het boek

Eén van de eerste artikelen die POM Magazine publiceerde in het oprichtingsjaar 2015, was een interview met de Rotterdamse beeldend kunstenaar Inge Aanstoot. Na zo’n 10 jaar werd het weer tijd voor een nieuw interview. Ditmaal door POM Magazine’s Anna Geven die meteen haar enthousiasme over Inge’s schilderijen deelde. “Jouw werk roept iets bij me op. Wat dat nou is? Ontroering of iets anders? Ik heb dat bij veel van jouw werken”, aldus Anna. Wat was het lachende antwoord van Inge Aanstoot? “Leuk om te horen.” En ze begon over het boek te vertellen dat ze nu aan het maken is en wat er allemaal de afgelopen 10 jaar is gebeurd in haar loopbaan als beeldend kunstenaar.

door Anna Geven

Wat is er allemaal veranderd voor jou als beeldend kunstenaar sinds je vorige interview met POM Magazine in 2015?
Veel dingen zijn nog steeds hetzelfde en tegelijkertijd is er veel veranderd. Ik heb nog steeds mijn atelier bij stichting B.a.d. in Rotterdam en ik maak nog steeds het liefst groot werk op doek. Maar ik ben ook veel andere dingen gaan doen. Ik werk af en toe met fotograaf Anique Weve, onder de naam Marie Pop werken we als één kunstenaar. Verder ben ik gaan werken met potlood en gouache en af en toe maak ik een prent. Sinds ik een bijbaan heb in Den Haag bij het museum Escher in Het Paleis, ben ik weer begonnen met linosneden. Het liefst werk ik met lekker groot doek van zo’n 2 meter, ik kan het schilderen niet laten. Maar soms is het goed om stil te staan bij wat nou mijn maniertjes en trucjes zijn, door op een ander formaat te werken of met een andere techniek. Met grafiek bijvoorbeeld moet je van te voren goed bedenken wat de uitkomst moet worden. Je moet secuur en stap voor stap te werk gaan. Als iets niet helemaal klopt in mijn schilderwerk, kan ik er gewoon lekker overheen schilderen.

Je bent druk bezig een boek te maken over jouw werk. Wat heeft je doen besluiten dat helemaal zelf te gaan doen?
Mijn beste vriend, Auke Triesschijn is grafisch ontwerper. Hij houdt ervan om boeken te maken en hij gaat de vormgeving van het boek doen. Wij kennen elkaars werk heel goed en het idee om samen een boek te maken lag er al heel lang. Zijn man is de muzikant Mark Lotterman. Mark werkt met een stichting die culturele projecten ondersteund. Als stichting krijg je vaak meer voor elkaar dan in je eentje. Mark vond het tijd dat Auke en ik nu eindelijk eens dat boek gaan maken en Stichting Holland helpt daarbij. Mark zegt steeds: “Mijn rol wordt dat ik jullie de hele tijd achter de broek jaag dat je dit gaat doen.” Hij is een fantastisch klankbord.

Jijzelf zit nog steeds bij Stichting B.a.d. Wat is dat voor een stichting?
Stichting B.a.d. is een initiatief van een kunstenaarsgroep die in 1991 in het pand zijn getrokken waar ze nu nog steeds zitten. Het pand was ooit een huishoudschool en later een technische school. Het is destijds gekraakt met goedkeuring van de gemeente. Ondertussen is het pand ondergebracht bij een woningbouworganisatie die het voor een symbolisch bedrag heeft gekocht onder voorwaarde dat de groep kunstenaars erin mocht blijven. Het pand heeft 18 ateliers en 6 woningen. Verder hebben we 3 gastateliers voor kunstenaars, vaak afkomstig uit het buitenland, die een tijdje bij ons komen werken.

Het pand staat in een woonwijk in Rotterdam-Zuid. Wat vindt de buurt van jullie kunstenaarsgroep?
De gemeente wilde destijds graag dat deze groep in het pand bleef omdat we van begin af aan veel organiseerden voor de buurt. Wij waren betrokken bij de buurt en dat zijn we nog steeds. We doen veel projecten met en voor de buurt. Bijvoorbeeld, tijdens de Corona lockdown zijn we het vitrine-project gestart. Het gebouw is L-vormig. De lange zijde zit aan de straatkant en heeft veel ramen.  Als je daar naar binnen kijkt zie je alleen maar een lege gang. Van die ramen hebben we 18 vitrines gemaakt waarin werk van de B.a.d. kunstenaars getoond wordt. In de vitrines wordt zo’n zes keer per jaar een nieuwe tentoonstelling georganiseerd, soms met een groep B.a.d’ders, soms met alleen één of enkele B.a.d. leden, soms in samenwerking met kunstenaars van buitenaf. We hebben een nutteloze gevel omgetoverd tot 18 kunstplekken. Het werkt supergoed. Veel omwoners en voorbijgangers blijven staan om naar die vitrines te kijken.

Wat zijn je plannen voor de komende jaren?
Ik ben zo’n 15 jaar geleden afgestudeerd en op een gegeven moment ben je dan niet meer een jonge, beginnend beeldend kunstenaar. Ik ben nu 37 jaar, een mid-career kunstenaar zoals dat heet, en heb ondertussen wel wat bijgeleerd. Ik ben beter gaan snappen wat ik met mijn werk wil en waarom ik diverse richtingen heb uitgeprobeerd. Toen ik net afgestuurd was aan de kunstacademie, was ik veel bezig met symboliek. Alles in mijn werk moest iets betekenen, iets symboliseren. Later ben ik veel associatiever gaan werken. Ik stopte steeds vaker historische figuren in mijn schilderijen. Maar ik realiseer me nu dat de kijker een vat aan historische kennis nodig heeft om een schilderij te kunnen snappen. Hoe ik verder wil? Ik weet niet precies welke schilderijen ik allemaal ga maken maar ik heb wel het idee dat er een goede balans komt tussen deze beide uitersten.

Je gaat straks een boek uitgeven over je werk. Wat wil je met het boek bereiken?
Al het werk dat ik de laatste 15 jaar heb gemaakt komt in het boek, zo’n 270 pagina’s in full-colour. Met het boek wil ik de lezers laten zien hoe gelaagd die werken zijn. Auke en ik zijn een manier aan het ontwikkelen om zowel chronologisch als thematisch door het boek te kunnen bladeren. Je  kunt per thema, chronologisch of compleet vrij associërend door het boek gaan. Het idee is dat de lezer erachter komt dat thema’s terug te vinden zijn op meerdere van mijn werken. Soms is het bijvoorbeeld, een grappige kleine dinosaurus die steeds opduikt in schilderijen. Maar het kunnen ook grote onderwerpen zijn waaraan een terugkerend thema gekoppeld wordt zoals ongelijkheid, een historische gebeurtenis, feminisme of een verhaal over natuur. Als je daar bewust van bent ga je anders naar een schilderij kijken. Mijn schilderijen gaan over verhalen en ik hoop dat het boek mensen prikkelt en nieuwsgierig maakt om dieper in dat verhaal te duiken.

Het boek van Inge Aanstoot komt uit in April 2025 en komt tot stand via crowdfunding. Tot en met 20 December kun je het boek financieren door geld te storten via Voor De Kunst.

Saskia Diez- Devine Design

Volgens de Duitse sieradenontwerper, Saskia Diez zijn sieraden altijd een geschenk, ongeacht of je ze cadeau krijgt of dat je ze voor jezelf koopt. Saskia’s ontwerpen zijn toegankelijk, speels, artistiek, progressief en androgeen.“Zoals volgens mij moderne mensen zijn”, legt ze uit in een interview met Anke Verbeek.

door Anke Verbeek

Ik vind het fascinerend dat de sieraden die je ontwerpt minimalistisch zijn en tegelijkertijd zichtbaar en aanwezig.
Mijn ontwerpen zijn zeer aanwezig zonder te schreeuwen. Het maakt niet uit hoe groot een ontwerp is. Zelfs een klein sieraad kan je fysieke houding veranderen. Het creëert een mooi moment van zelfbewustzijn wanneer je een sieraad uitkiest om die dag te dragen. Het maakt niet uit welke kleding je draagt, met sieraden kun je je look veranderen naar glamour, avant-garde of chic.

Een sieraad kan een geschenk zijn van een familielid, het kan een statussymbool zijn, het kan je zelfvertrouwen geven. Wat vind je van deze sociale aspecten van sieraden?
Ik ben niet geïnteresseerd in sieraden als statussymbool. Mensen kopen mijn ontwerpen niet vanwege status. Daarvoor zijn ze qua prijs veel te toegankelijk. Mensen die status belangrijk vinden, kiezen de grote merken. Ik beschouw een sieraad eerder als een containertje dat situaties, gebeurtenissen, verhalen, stemmingen en liefde bewaart. Dit sociale aspect is een belangrijke eigenschap van sieraden. Ik heb nog nooit mensen ontmoet die me niet konden vertellen van wie, wanneer en waarom ze een sieraad hebben gekregen.

Op jouw website lees ik dat je ontwerpt voor een vrouw als jijzelf. Wat voor iemand ben jij?
Wat ik daarmee wil zeggen is dat ik ontwerp voor iemand die dezelfde waarden en dezelfde opvattingen heeft over hoe je juwelen moet dragen. Toen ik begon in de juwelen business bestonden er slechts een paar categorieën. Je had dure juwelen die mensen kochten als statussymbool. Verder had je juwelen die artistiek waren en lastig te dragen. Dat waren eerder objecten dan juwelen. En natuurlijk had je de sieraden die special ontworpen werden voor een klant. Ik was in geen van allen geïnteresseerd. Ik wilde sieraden ontwerpen die maken dat je je sterker voelt, trotser en bewuster. Ik ben als goudsmid begonnen bij een bedrijf dat dure juwelen van hoge kwaliteit maakte. Geen van de stukken die ik daar had gemaakt, wilde ik zelf dragen. Ze waren allemaal uniek, heel artistiek en extravagant. Als ik zoiets zou dragen zou ik helemaal verdwijnen. Ik wilde juist iets dragen dat me zou benadrukken in plaats van laten verdwijnen.

Hoe ziet jouw creatieproces eruit? Waar begin je?
Ik maak schetsen om de ideeën die ik in mijn hoofd heb op papier te krijgen. Dan begin ik snel mock-ups te maken om te kijken hoe iets valt op de huid, hoe het beweegt, of de lengte goed is. Voor de mock-ups gebruik ik goedkope materialen. Dan moet je denken aan papier, deeg, kralen, garen of aluminiumfolie. Als ik met kostbare materialen zou werken, zou ik me niet vrij voelen om van alles uit te proberen. Ik wil het namelijk goed doen en wil geen materiaal verspillen. Wanneer ik met de mock-ups aan de gang ben, sta ik open voor alles. Maar geleidelijk aan laat ik dingen weg totdat ik het gevoel heb, dat het idee waaraan ik wilde werken, duidelijk zichtbaar is.

Waar vind je de inspiratie die jouw creatieve proces in gang zet?
Ik heb een startpunt nodig. Dat kan van alles zijn: een idee, een lied, een film of een vriend. Het kan een bepaald gevoel zijn dat ik wil overbrengen aan de dragers van mijn sieraden, zoals geluk of geborgenheid.

Hoe beïnvloeden gevoelens jouw ontwerpen?
Toen het ernaar uitzag dat de Covid-pandemie op zijn einde was, begon ik aan een serie gebaseerd op het gevoel: Ok, laten we gaan feesten! De sieraden doen je denken aan het gevoel dat je hebt als je ’s nachts uitgaat om te feesten, iets wat we al een tijdje niet meer hadden gedaan. Ze schitteren en hebben een donkere gunmetal kleur. Eén van onze best verkochte ontwerpen is trouwens geïnspireerd op een meubelstuk, een fauteuil met een massieve rugleuning. Ik zag die massieve stoel en wilde sieraden ontwerpen gebaseerd op het gevoel dat het in mij opriep. Toen we deze serie lanceerden, aarzelden klanten een beetje. Het duurde een paar seizoenen voordat klanten deze collectie begonnen te kopen. Het is een collectie die nog steeds erg goed verkoopt.

Als het op vakmanschap aankomt, werk je dan graag met je handen?
O jazeker, want je verstand en je verbeelding kunnen je bedriegen. Ik kan het meest fantastische idee hebben dat ik wil vertalen in een sieraad. Maar dan begin ik met mijn handen te werken en op een gegeven moment denk ik: bah, het is eigenlijk helemaal niet zo’n fantastisch idee! Maar het één leidt tot het ander, een fout in het ontwerp of iets dat fout is gegaan tijdens het maken. Dat leidt dan tot het finale ontwerp. Toen ik aan een serie werkte waarin leer werd gebruikt, had ik zo’n beeld van mooie weefpatronen in mijn hoofd. Het werd allemaal erg ingewikkeld en de ontwerpen leken niet echt in verbinding te staat met je lichaam. Ik raakte gefrustreerd en dacht: als ik nou eens dit of dat erbij doe. Maar het werd alleen maar nog ingewikkelder. Toen besloot ik franjes te knippen in een stuk leer en ineens was daar de definitieve versie! Het had niets meer nodig. Het was een heel lang en gecompliceerd proces dat resulteerde in een heel eenvoudig ontwerp.

Welk materiaal spreekt je het meeste aan?
Ik hou uiteraard van goud en zilver. Voor grote of massieve sieraadstukken gebruik ik verguld materiaal. Het heeft geen zin om een groot of massief sieraad in goud te maken als het betekent dat de koper daarvoor veel geld moet uitgeven en maar weinig mensen het sieraad kunnen kopen. Maar voor kleinere of verfijnde stukken gebruik ik wel goud. Momenteel ben ik helemaal verliefd op zilver. Zilver is het witste metaal dat er is, omdat zilver het grootste spectrum aan licht reflecteert. Ik hou van stenen, parels en kralen, maar ik werk niet veel met edelstenen. Het liefst werk ik met halfedelstenen.

Hoe vind je deze materialen?
Ik werk met leveranciers die goud en zilver leveren. We werken voornamelijk met gerecycled metaal. Voor stenen ga ik naar dealers waarmee ik al heel lang werk en die ik vertrouw. We bewerken ook oude sieraden. Veel mensen hebben ringen, kettingen of oorbellen die ze van familieleden hebben geërfd. Vaak worden deze stukken niet gedragen. Ze zijn ouderwets, uit de mode of passen niet bij de smaak van de eigenaar. In deze sieraden zitten vaak stenen van een kwaliteit en grootte die je tegenwoordig niet meer tegenkomt. Ze kwamen uit een bepaalde mijn en op een gegeven moment is die mijn uitgeput. Ik vind het heerlijk om stenen uit deze oude sieraden te halen en ze samen met het metaal om te turnen naar een moderne ontwerp. Zo krijg je een uniek sieraad dat je nergens anders vindt en zijn emotionele waarde voor de drager behoudt, ook al is het een nieuw ontwerp. Ik vind het erg leuk om dit soort unieke stukken te maken.

Website Saskia Diez