Dutch Fashion-Moofers Clothing

Een paar jaar geleden deed POM Magazine’s Anke Verbeek een interview met Jennifer van Haastert, ontwerper van Moofers Clothing en eigenaar van Moofers Fashion & Salon. In Den Haag is Moofers ondertussen een begrip en overal zie je mensen de typische Moofers designs dragen. Anke Verbeek interviewde Jennifer in de winkel aan de Haagse Toussaintkade om erachter te komen hoe het nu staat met de Moofers look en wat de toekomst voor Moofers in petto heeft.

door Anke Verbeek

Drie jaar geleden heb ik hier in dit pand een interview met je gedaan over jouw label Moofers. Wat is er sindsdien met Moofers allemaal gebeurd?
Toen we elkaar spraken in 2022 waren we net verhuisd van de Kazernestraat bij de Denneweg, naar dit pand aan de Toussaintkade. De nieuwe locatie brengt Moofers wat ik gehoopt had dat het zou brengen. Alle klanten van de Kazernestraat komen nu ook naar deze locatie. Er zijn veel nieuwe klanten bijgekomen sinds we hier zitten, veelal uit het Zeeheldenkwartier dat hierachter ligt. Maar ook expats behoren tot de vaste klantenkring. Verder komen veel toeristen en dagjesmensen in de winkel.

En wat is er met het modelabel allemaal gebeurd in de afgelopen drie jaar?
We besteden nog meer aandacht aan de pasvorm. Verder werken we nu met leveranciers die ons de allermooiste stoffen leveren van de grote Franse en Italiaanse modehuizen. De ontwerpen die gemaakt zijn van deze prachtige stoffen hebben natuurlijk de typische Moofers uitstraling.

Hoe zou je die Moofers uitstraling beschrijven?
Klassiek met een edge. Moofers kleding is gemaakt van de mooiste kwaliteitsstoffen. Het is praktisch om te dragen en goed te combineren met items uit zowel de huidige collectie als vorige collecties. Maar klanten kopen onze kleding ook om zichzelf cadeau te doen, een cadeau gemaakt van luxueuze stoffen.

Zijn er Moofers designs die de afgelopen jaren een vast onderdeel zijn geworden van elke collectie?
Zeker, er zijn basis stukken die elk jaar in de collectie terugkomen. De kasjmier-blend coltrui met de typische brede Moofers col, is zo’n vast item. Daar komen mensen keer op keer voor terug. Andere vaste spelers zijn onze flared broek en de straight-leg broek. Die zitten in iedere collectie, maar wel steeds in een andere stof.

Wat is de inspiratiebron voor jouw Moofers ontwerpen?
Dat kan van alles zijn. Het is meestal een sfeer die ik ergens voel en zie. Het kan een stof zijn, een kleur of een vorm. Het zijn beelden die in mijn hoofd binnenkomen, die sla ik als het ware in mijn hoofd op.

Zijn klanten voor jou een inspiratiebron?
Zeker. In onze collectie zit een plooirok die geïnspireerd is op een jurk die een klant droeg toen ze hier de winkel binnenkwam. Ik vond het fantastisch hoe die jurk viel en dan met name het rok-gedeelte. Dat heb ik laten terugkomen in het ontwerp van een A-lijn plooirok die net over de knie valt. Die rok zit nu in de lente/zomer ‘25 collectie en we hebben hem eerder in een winter variant gehad. Afhankelijk van de schoenen en tops die je erbij draagt geeft die rok een casual-, business- of feestelijke look.

Leg je jouw inspiratie ook ergens vast?
Ik schrijf het allemaal op. Op een gegeven moment pak ik de lijst erbij met alles wat ik heb opgeschreven. Dan ga ik in mijn hoofd een hele collectie vormgeven. In elke collectie probeer ik zoveel mogelijk momenten in iemands leven mee te pakken. Je gaat naar je werk en dan heb je een jas nodig. Je hebt kleding voor je werk nodig, de ene keer mag het casual zijn, de andere keer formeel en soms ga je ‘s-avonds naar een feestje. Afhankelijk van het seizoen ga je naar het strand of op vakantie. Dat neem ik allemaal mee in de ontwerpen.

De locatie aan de Toussaintkade is meer dan een winkel, het is ook een salon. Hoe gaat het met de salon?
Het gaat prima met de salon. We organiseren jaarlijks een paar events, de locatie leent zich daar goed voor. We hebben inmiddels een kring van kunstenaars die hier hun kunst tentoonstellen. Elk jaar organiseren we één à twee events waar kunstenaars vertellen over hun werk dat klanten hier kunnen zien. Heel gezellig, met hapjes en drankjes. Verder organiseren we voor elke collectie altijd een sneak peek. Ik laat dan de kleding samples zien van de aankomende collectie, die klanten dan ook even kunnen passen. Samen met sieradenontwerper, Marloes van der Toorn, hebben we veel events gedaan voor de introductie van elke nieuwe collectie van haar label, MVDT. En in september 2024 hebben we voor het eerst een archive sale gedaan, dat een groot succes was.

Wat zijn je plannen voor Moofers voor de komende jaren?
Dit jaar gaat een winkel het Moofers label voeren, niet een nieuwe Moofers winkel maar een bestaande modewinkel buiten Den Haag.

Je gaat dus buiten deze winkel het Moofers label verkopen?
Klopt. Dit jaar met één winkel en volgend jaar aanvullen met twee of drie winkels in Nederland. Ja, een hele spannende volgende fase. Nu doe ik in de winkel alles zelf: de inkoop, de verkoop, het ontwerpen en alle praktische business zaken. Maar dat kan niet meer als we ons label in andere modezaken gaan verkopen.

En hoe ziet de toekomst van Moofers er verder uit?
Ik wil graag dat Moofers nog meer bekend staat als een kwaliteitslabel waar duurzaamheid voorop staat. Duurzaamheid is voor mij iets wat altijd op nummer 1 staat. Moofers is daarom ook een merk van het nu én de toekomst met kleding die heerlijk zit en gemaakt is van prachtige, duurzame kwaliteitsstoffen.

The Creative Technologist

In een interview met Nahuel Gerth vroeg POM Magazine’s Giulia Weijerman hoe hij zichzelf graag voorstelt aan anderen: als kunstenaar, grafisch ontwerper of als programmeur? Nahuel Gerth heeft een manier gevonden die alle drie rollen met elkaar verbindt. Hij komt oorspronkelijk uit Duitsland maar woont nu in Tsjechië, waar hij voor klanten veel commerciële opdrachten doet. Maar zijn Instagramvolgers kennen hem vooral van humoristische posts. Giulia Weijerman interviewde Nahuel en probeerde erachter te komen waarom deze duizendpoot zichzelf het liefst voorstelt als “Creative Technologist”.

Door Giulia Weijerman

Nahuel, als je zou moeten kiezen tussen nooit meer iets creëren of nooit meer online, wat zou je dan kiezen?
Ik denk dat ik dan zou kiezen voor nooit meer online. Creëren is iets heel essentieels voor mij, het is een manier om gedachten te uiten. Onlangs had ik met een aantal mensen een discussie over de vraag of er een verband is tussen geluk en je werk. We kwamen tot de conclusie dat het gemakkelijker is om gelukkig te zijn in je werk met een baan in de creatieve sector. Maar jouw vraag is lastig, het blijft een moeilijke keuze. Het creatieve proces is zo vervlochten met het internet. Ik moet in mijn werk vaak programmeren en gebruik veel code. Daarvoor doe ik op internet veel onderzoek. Maar het internet is ook een inspiratiebron voor mij. Het speelt een belangrijke rol in wat ik maak en hoe ik kijk naar de wereld.

Je noemt jezelf een Creative Technologist. Hoe word je een Creative Technologist?
Van kleins af aan tekende ik stripfiguren. Mensen waarschuwden mij dat je met striptekenen geen droog brood kunt verdienen. Ze adviseerden om iets anders te gaan doen. Een studie Communication Design leek me een mooi alternatief. Communication Design richt zich voornamelijk op commerciële communicatie. Met creative coding heb ik een manier gevonden waarmee ik mijn nieuwsgierigheid de vrije loop kan laten gaan, zomaar, zonder doel of reden.

Wat betekent het om een Creative Technologist te zijn?
Het betekent dat ik verhalen vertel die ik op een visuele manier communiceer, met gebruik van IT technologie. Ik hou wel van de term Creative Technologist. Het dekt zowel artistieke als commerciële communicatie. Het is een beetje vaag, maar geeft toch wel een idee van wat ermee wordt bedoeld.

Welke rol speelt creative coding in jouw werk?
Met de standaard tools krijg je doorgaans alleen maar statisch werk. Als het werk eenmaal af is, verandert het niet meer. Met creative coding kun je een grafisch werk interactief of reactief maken. In plaats van toetsenbord en muis, kun je zelfs je eigen lichaam gebruiken om met een website te communiceren. De website reageert dan op lichaamsbeweging. Deze methode gebruik ik vaak in mijn werk. Het is begonnen met letters die kris kras over het computerscherm vliegen wanneer ik met mijn vingers langs het scherm beweeg. Met dit soort grappige dingetjes probeer ik zoiets abstracts als IT technologie begrijpelijker te maken voor het publiek. Het is inmiddels uitgegroeid tot een nieuwe manier van communiceren. Je gebruikt als het ware je lichaam als interface om verbinding op te zetten met je computer. Daarmee koppel je iets digitaals met iets fysieks.

Gebruik je Artificial Intelligence (AI) in je werk?
Ik maak veel gebruik van AI voor mijn commerciële- en artistieke werk. Als ik geen idee heb waar of hoe ik moet beginnen met een ontwerp, schakel ik AI in. Ik vertel aan het AI programma wat mijn zorgen zijn of ik leg het eindresultaten uit dat ik voor ogen heb. AI is voor mij als een heel slim iemand aan wie ik altijd mijn vragen kan stellen. Ik krijg soms hele goede aanbevelingen die me verwijzen naar allerlei onderwerpen die ik dan samen met AI verder kan onderzoeken. Heel praktisch dus, want het bespaart me veel tijd.

Hoe zie jij de digitale toekomst?
Ik ben een groot fan van de schrijver Yuval Harari, hij schrijft onder andere over de geschiedenis van de mensheid. Wat me is bijgebleven is dat biologisch gezien het menselijk lichaam nog steeds geschapen is voor het stenentijdperk. Ons lichaam is ervoor gemaakt om mijlenver te lopen in de buitenlucht, voedsel te verzamelen, te rennen tijdens de jacht, om vervolgens met je familiekring om het kampvuur te zitten. Dat is precies het tegenovergestelde van hoe we nu leven. We zitten de meeste tijd ergens op kantoor en we zien onze familie niet zo vaak als we zouden willen. Ik zou het fantastisch vinden als we een manier vinden om weer in contact te komen met de natuur. Daarmee zeg ik niet dat we geen technologie meer mogen gebruiken. We moeten proberen een manier van leven te vinden waarvoor we oorspronkelijk geschapen zijn en weer in verbinding komen met onze omgeving. Maar met behoud van alles wat technologie mogelijk maakt.

Might Delete Later maar waar is Derek?

Ik heb een obsessie voor stickers en flyers op straatlantaarns. Met de fiets sta ik regelmatig stil voor een groen stoplicht omdat ik de volgeplakte lantaarnpalen aandachtig aan het bestuderen ben. Er komt van alles voorbij: woordgrapjes, hoofden van mensen in de vorm van een ei, liefdesbrieven en ga zo maar door. Ik zie het als een ultieme vorm van zelfexpressie, rebellie en straatkunst. Er is een intrigerend exemplaar dat mijn nieuwsgierigheid prikkelt. Het gaat om een gele flyer die ik op meerdere plekken al ben tegengekomen. Op de flyer staat in hoofdletters: LEAVE A VOICEMAIL AND I MIGHT MAKE A SONG OUT OF IT. Onderaan de flyer kun je een papiertje met een telefoonnummer afscheuren. Na nader onderzoek ontdekte ik dat deze flyer is gemaakt door Might Delete Later, een project van een anonieme Lets/Nederlandse muziekproducent. Zij maakt nummers van voicemails die ze van vreemden ontvangt. Inmiddels heeft deze artiest zesentwintigduizend volgers op Instagram en heeft opgetreden op grote festivals over de hele wereld, waaronder “Tomorrowland” en “Defected Croatia”. Ik besloot haar te bellen voor een interview met POM Magazine want ik wilde meer over dit project te weten te komen.

door Giulia Weijerman

Wat is het hele idee achter Might Delete Later?
De bedoeling van Might Delete Later, is dat mensen een voicemail inspreken, het kan van alles zijn, wat ze maar willen. Jouw voicemail “might or might not”: het kan wel of niet terecht komen in mijn songs, wel of niet door iemand beluisterd worden. De beller heeft geen idee wie de voicemail hoort. Dat is het leuke als je tegen niemand in het bijzonder praat, je gaat ergens of nergens heen. Vanaf het moment dat we de eerste flyers met ons telefoonnummer op een muur plakten in Amsterdam, kon dit project wel of niet goed uitpakken. Op het moment ontvang ik dagelijks zo’n 10 a 15 voicemails. Misschien gebruik ik er een stuk of twee voor mijn muziek. Maar ik kan ook een voicemail gebruiken die 8 maanden geleden is ingesproken. Het gaat in dit project om de “might”.

En hoe zit het met het “delete” deel? Delete je voicemails die je hebt ontvangen?
Eerlijk gezegd, ik delete ze niet. Ik sla ze allemaal op, ik beluister ze allemaal en ik label ze allemaal met categorieën als Love of Food. Om één of andere reden vinden mensen het leuk om te bellen wanneer ze hun favoriete snack of fruit eten en daar hebben ze het dan uitgebreid over. Iemand heeft eens voicemail achtergelaten met: “Op dit moment eet ik, terwijl ik bel, de lekkerste watermeloen die ik ooit heb gegeten.” Mensen hebben het over verdrietige dingen maar ook over hele mooie dingen in hun leven. Ik gooi de voicemails niet weg, maar er is altijd een kans dat ik ze niet ga gebruiken.

Krijg je wel eens boze berichten of andere emotionele berichten?
Ik ontvang berichten over hoe we moeten overleven op deze Aarde met alle problemen die we hebben met duurzaamheid en opwarming van de aarde. Ik ontvang berichten waarop mensen hun zorg delen over de kosten van levensonderhoud en die berichten komen uit diverse landen, van Nederland tot Amerika en Australië. De verkiezingscampagne van de Nederlandse parlementsverkiezingen was een bizarre tijd. Ik ontving veel voicemails waarop mensen vertelden wat ze van de verkiezingen vonden. Voicemails bewaren een tijdsmoment. Als ik deze voicemails voor mijn muziek zou gebruiken, laat het zien waar we toen allemaal doorheen gingen. De berichten die ik volgend jaar zal ontvangen gaan weer over andere gebeurtenissen en andere gevoelens.

Gebruik je naast voicemail ook modernere technologie voor deze intieme manier van communiceren?
Ik gebruik alleen voicemail, een heel oud communicatiemiddel. Je kunt een bericht achterlaten maar je kunt het zelf nooit terug horen. Jouw bericht eindigt ergens op een server en je zult het nooit terug horen. Ik ben de enige die het bericht kan beluisteren. Mensen hebben denk ik behoefte aan een ruimte waar ze hun gedachtes kunnen achterlaten en vertellen hoe ze zich voelen. Vorige week ontving ik een bericht van iemand die zei: “Hi, ik heb vorig jaar gebeld en ik bel je nu weer omdat ik me beter voel, ik ben weer mezelf.” Mensen onthouden wat ze destijds hebben ingesproken.

Vervaagt in jouw muziek de grens tussen publiek en privé?
Toen ik net met Might Delete Later was begonnen had ik zo’n beeld van iemand die op een dag ergens in een café een kop koffie drinkt, daar naar muziek luistert en opeens opspringt en roept: “Dat is mijn stem op de speakers!” Dat is precies wat ik wil. Iemand deelt zijn gedachtes en ik gebruik het in mijn muziek, we doen het samen. Ik krijg soms hele bizarre voicemails. Een tijdje geleden kreeg ik het bericht: “Hi, ik ben op zoek naar Derek. Heb je Derek gezien?” Dat was alles. Ik zou dolgraag willen weten wat het verhaal daarachter is. Wie is Derek? Hoe ben je hem kwijtgeraakt? Ik heb er een lied over gemaakt.

Kom je nog op andere manieren in contact met je publiek, anders dan via de voicemails?
Ik wil zo divers mogelijke voicemails ontvangen, in verschillende talen en van verschillende continenten. Mensen kunnen ons voor flyers via Instagram een bericht sturen en via mijn website kun je ze overal ter wereld bestellen. Social media heeft ons op deze manier enorm geholpen. Sommige flyers hangen in Rome naast het Colosseum. In London hangen ze in Hyde Park, naast een bord met het verzoek- Do not feed the birds.

Op je website pleit je voor duurzaamheid. Geef je dit ook prioriteit in het project Might Delete Later?
Als ik door Amsterdam loop zie ik overal plastic flyers. Wanneer ik ergens een flyer ophang wil ik niet dat het gevolgen heeft voor de omgeving daar. Onze flyers zijn biologisch afbreekbaar. Het is veel duurder om een duurzame flyer te produceren, en het kost heel veel moeite. Zelfs de inkt moet ecologisch verantwoord zijn, maar het mag ook niet bij de eerste de beste regenbui wegspoelen. Het heeft me ongeveer een half jaar gekost om een leverancier te vinden die non-toxic lijm kon leveren.

Wat zijn je toekomstplannen voor Might Delete Later?
Ik wil met mijn show op podia staan, zoveel mogelijk, ook om te zien hoe het publiek op de muziek reageert. Tijdens de show kan het publiek de tekst van de voicemails op een scherm zien. Samen met een aantal ontwerpers werken we aan een soort stand-alone expo, waar voor elke voicemail real-time een transcriptie wordt getoond.

Zou je ooit overwegen Might Delete Later, te deleten?
Ja, want dingen gebeuren, om wat voor reden dan ook. Misschien lukt het me allemaal niet meer na een miljoen voicemails. Het liefst doe ik dit project voor altijd. Dan zou ik de gelukkigste artiest op aarde zijn. Misschien kan ik ooit Might Delete Later overdragen aan iemand anders, dat zou fantastisch zijn. Misschien stopt Might Delete Later dan wel als tien Might Delete Later ambassadeurs het hebben overgenomen en we misschien in een andere galaxy zijn waar geen voicemails of telefoons bestaan. Maar voorlopig is het er nog.

Hebben ze Derek ooit gevonden?
Nee. We zoeken hem nog steeds. Als iemand dit interview leest en weet waar Derek is, bel me en spreek alsjeblieft de voicemail in. Ik zou dolgraag willen weten wat het verhaal daarachter is en wie hij is.

@mightdeletelatermusic

De Acteur- Phi Nguyen

Acteur Phi Nguyen is bij het filmpubliek bekend als Ping Ping uit de Bon Bini films. Het toneelpubliek kent hem o.a. van KRANT en RECHT, beide van het Leidse toneelgezelschap De Veenfabriek. Voor zijn rol in RECHT werd hij in 2023 genomineerd voor de Louis d’Or. Klaartje Til had de avond vóór haar interview met Phi Nguyen, de voorstelling RECHT gezien. Hierin speelt hij de jurist Jacques. “Ja, ik doe heel veel verschillende dingen”, legt hij in het interview uit. En dat is nou precies de reden waarom deze acteur volgens ons zo boeiend is.

door Klaartje Til

Hoe ben je ertoe gekomen om naar de toneelacademie te gaan?
Ik denk dat het op de basisschool begon, ik woonde toen in Arnhem. Op onze basisschool deed de laatste klas geen eindmusical maar wij deden een eindtoneelstuk. Daarin speelde ik de hoofdrol, Mr Johnson, in het Nederlands met een Engels accent. Ik was toen een jaar of twaalf. Ik vond het super leuk en mensen vonden dat ik het ontzettend goed deed. Maar ik had niet zoiets van, hier moet ik iets mee of zo. Op mijn middelbare school was er ruimte voor creativiteit en in samenwerking met de kunstacademie Arnhem werd het vak, drama gegeven. Ik volgde overigens helemaal geen dramalessen. Eén van die dramadocenten, Mark Colijn, was heel ambitieus en wilde schoolvoorstellingen maken. Hij kwam naar me toe, toen hij me op school zag lopen en vroeg of ik auditie wilde doen voor zijn toneelstuk. Ik wist niet eens wat een auditie was, maar ik heb auditie gedaan en werd uitgekozen.

Hoe komt het dat die docent uitgerekend jou kiest? Je had helemaal niet voor drama gekozen en toch had hij zoiets van jou moet ik hebben?
In de pauzes liep ik altijd te dollen en hing op school een beetje de clown uit. Om mezelf te vermaken, niet perse om anderen te vermaken. Misschien ben ik Mark toen opgevallen. Een jaar lang repeteerde ik één keer per week, samen met zo’n 10 andere leerlingen. In april kregen we van school twee weken vrij om de voorstelling te monteren en te spelen voor publiek. Elke voorstelling was uitverkocht en we speelden voor honderden mensen.

Wat speelden jullie toen allemaal zoal?
We speelden toen best wel pittige stukken. Het stuk, 4.48, van Sarah Kane heb ik gespeeld toen ik 16 was. Ik heb Red Rubber Balls gespeeld en Romeo en Julia: studie van een verdrinkend lichaam, beide van Peter Verhelst. Dat zijn hondsmoeilijke teksten. Het eerste stuk wat ik speelde was Wormrot en Vuurvonk van Don Duyns. Ik denk dat ik in totaal aan zo’n 5 producties heb meegedaan. Ik was best wel fanatiek. Na de première van het allereerste stuk waarin ik speelde, vroeg de dramadocent aan alle acteurs hoe ze vonden dat het gegaan was. Iedereen was positief, tevreden en superblij. Maar ik ben in tranen uitgebarsten, zo kwaad was ik. Ik heb gescholden en geroepen dat het helemaal niet goed ging, dat iedereen maar voor zijn eigen hachje zat te spelen, dat we een jaar lang gerepeteerd hebben om samen te spelen en samen iets neer te zetten. Maar op de première pakte iedereen maar zijn eigen momentje. Superleuk hoor dat je een paar lachjes uit de zaal krijgt, maar volgens mij is dat niet bedoeling van toneel. Als dit het is, kap ik ermee, heb ik geroepen.

Hoe oud was je toen?
Een jaar of 13 of 14.

Deed je dat om mensen op de kast te krijgen of omdat je er helemaal voor ging?
Als ik iets graag doe, ga ik er helemaal voor. Ik heb toen geluk gehad met deze docent want iedereen kon mijn bloed wel drinken op dat moment. Zijn reactie op mijn uitbarsting was: “We gaan het er nu niet over hebben, maar ik denk dat Phi misschien wel gelijk heeft”. Het spelen om te shinen boeit me niet. Het gaat mij erom dat we samen een tof stuk maken. Dat toffe maak je samen zoals je gisteren ook in de voorstelling RECHT hebt kunnen zien.

Is dat moment bepalend geweest voor de keuzes die je daarna hebt gemaakt?
Daardoor ging ik wel verder met spelen. Na de middelbare school ben ik in Utrecht de vooropleiding van de toneelschool gaan doen. Daarna heb ik bij alle toneelscholen in Nederland auditie gedaan. Ik kwam overal tot de laatste ronde, maar werd toch afgewezen. Ik besloot om het jaar daarop het nog eens te proberen. Ondertussen zat ik bij De Nieuw Amsterdam en heb daar een jaar lang lessen gevolgd: Afrikaanse dans, Japanse dans, dramaturgie, tekstlessen, improvisatielessen en heel veel voorstellingen kijken. Ik besloot nog één keer audities te doen en werd toen op meerdere scholen aangenomen, ik kon kiezen.

Je hebt toen gekozen voor de toneelopleiding van Artez Arnhem. Hoe heb je jezelf daar verder ontwikkeld als acteur?
Het was soms lastig. Tekst begrijpen en het dan uitspreken vond ik niet makkelijk. Fysiek was ik wel heel goed. Eén van de docenten vroeg of het niet beter was om naar de dansacademie te gaan. Ik wilde helemaal geen danser worden, ik wilde acteur worden. Ik stopte heel veel tijd en energie in mijn ontwikkeling als acteur. Ik richtte een leesclubje op, ik ging 3 à 4 keer in de week naar een toneelvoorstelling, ik sloeg geen les over. De eerste paar jaar was het ploeteren voor mij.

Waar lag dat dan aan denk je?
Iedereen zei: “We zien allemaal potentie, maar het is alsof er een deksel op de pan zit. Er borrelt in jou heel veel, maar je houdt jezelf tegen.” In een impuls wist ik wat of hoe ik wilde spelen, maar dan was ik daar veel te lang mee bezig of dacht veel te lang over een tekst na. De docenten zagen dat er bij mij van alles gebeurde, maar dat het me niet lukte om het over te brengen.

Hoe is die deksel eraf gegaan?
Dat gebeurde tijdens het derde jaar toen ik stage ging lopen. Waar ik op school veel moeite moest doen en de hele tijd het gevoel had dat ik nog harder moest rennen, kreeg ik tijdens mijn stages juist vleugels. Ik deed drie grote stages. Bij één van die stages heb ik samen met de regisseuse, Ine te Rietstap, in 10 dagen tijd, 100 scenes gemaakt waarvan zij er 50 heeft uitgekozen. Die hebben we achterelkaar gezet tot één solo. Destijds werkte ik ook al met Joeri Vos voor een stuk dat ik zelf had gemaakt. En ik liep stage bij De Appel en waar ik met Wannie de Wijn heb gewerkt. De deksel is door geluk en voorbereiding eraf gegaan, denk ik. Ik werkte keihard en een aantal mensen zag wat ik deed en dat het iets opleverde. Ik denk dat ik op de toneelschool heel lang bezig ben geweest met de zin van het spelen. Maar het is net als zoeken naar de zin van het leven. Het maakt niet uit wat de uitkomst van die zoektocht is, het gaat erom wat je ermee doet.

Wat zijn voor jou dan de ingrediënten die je een personage wilt meegeven, ongeacht welk personage het is?
Menselijkheid, altijd. Ping Ping is een larger-than-life typetje, maar hij heeft gewone, hele menselijk driften. Ik denk dat hij daarom zo populair is. Hij resoneert met mensen vanwege de herkenning. Ping Ping wil geld verdienen, daar is hij mee bezig. Niet voor het geld, maar omdat hij anders kapotgaat, omdat zijn gezin afgemaakt wordt. Het zijn allemaal dingen die ik erbij verzin. Maar het personage moet een belang hebben om te doen wat het doet. En het belang van Ping Ping is groot.

Krijg je dit soort informatie van de regisseur of staat dat als achtergrondinformatie bij jouw tekst?
Nee, helemaal niet nee (lacht)!

Niet?
Nee.

Dus je moet dat allemaal zelf bedenken?
Mijn methode is heel basaal. Ik zit vaak alleen in de sauna. Omdat het er zo heet is en ik daar niks kan doen, ga ik intunen. Ik zie beelden voor me van wat een personage zou kunnen zijn. Tijdens de repetities ga ik die uitproberen. Soms lukt het, soms niet. Het is niet zo dat ik mijn eigen visie op het leven in al mijn personages stop, maar al mijn personages kijken wel naar het leven. Ze zijn in contact met hun omgeving, met de anderen en van daaruit kunnen ze best wel rare, verrassende wendingen nemen. Ik wil mijn medespelers soms daarmee verrassen maar niet zodanig dat het stuk omvalt. Het is niet zo dat ik bewust mijn tegenspelers wil ontwrichten. Maar ik zoek naar echt contact en de echtheid van wat er op dat moment op het toneel gebeurt.

Je hebt ook stand-up comedy gedaan. Waarom doe je dat niet meer?
Ik heb zo’n 30 keer in clubs gespeeld. Er was een hele tour gepland en er waren al kaartjes verkocht. Maar ik voelde niet echt de noodzaak meer om die show te doen. Ik had net een grote voorstelling op Oerol gedaan, De wereld Van Wie. Dat stuk ging over de eerste 10 jaar van mijn leven, een heel emotioneel project. Voor dit stuk zijn mijn zus, mijn vader en ik geïnterviewd en aan de hand van die interviews hebben Joeri Vos en Teun Smits een hele mooie tekst geschreven. Die stand-up comedy show zou ook over mijn leven gaan, maar ik had met De Wereld Van Wie al zoiets gedaan. Het voelde dubbelop. Ik ga me nu focussen op mijn filmcarrière. Toen ik in Thailand aan het draaien was voor Bon Bini Bangkok Nights, riep één van de acteurs dat ik internationaal moet gaan. Ik ben hard aan het werk om dat voor elkaar te krijgen. De focus is nu op internationale projecten en, art-house films en -series.

Je hebt ondertussen ook nog de tijd gevonden om een koksopleiding te doen. Waar kwam die opwelling vandaan om dat te gaan doen?
Vanaf mijn 15de heb ik als bijbaantje altijd voor restaurants gekookt. Toen ik de toneelschool deed, was dat moeilijk te combineren en tot 2016 ben ik gestopt met koken. In 2016 had ik een beetje genoeg van het vak, ik vond de sector lastig en had geen inspiratie. De regisseurs waarmee ik werkte heb ik allemaal gebeld om uit te leggen waarom het beter was dat ik me even terug trok uit het theater. Als ik mezelf niet kan inspireren kan ik de regisseurs al helemaal niet inspireren. Ik ben naar België verhuisd en heb daar de koksopleiding gedaan.

Heeft de koksopleiding ook inspiratie gebracht voor je theatercarrière?
Het grappige is dat ik als kok niet zo veel ambitie heb eigenlijk. Het is raar om te zeggen, maar ik begin steeds meer te geloven dat ik een goede acteur ben. Het is misschien de reden waarvoor ik hier ben, dit is wat ik moet doen. Ik mag accepteren dat ik een acteur ben, dit is mijn vorm en daarin moet ik me verder ontwikkelen. Van nature heb ik meer aanleg om te koken. Maar ik heb het talent om als acteur te werken. Talent is het vermogen en de bereidheid om met discipline en hard werken jezelf als acteur te ontwikkelen. Als mensen zeggen dat je talent hebt, maar je doet er niks mee, vind ik dat geen talent. Het is aanleg. Een talent is iemand die altijd 100% geeft en ervoor werkt. Het is grappig dat mensen soms zeggen dat het mij zo makkelijk afgaat. Nou, je wil niet weten hoeveel uren aan pijn en moeite erin zit. Aan de andere kant leer ik nu pas dat theater niet mijn leven is. Spelen is niet mijn leven, het is mijn werk. Voorheen kon ik heel moeilijk de scheiding maken tussen enerzijds de toneelspeler en acteur Phi, en anderzijds de mens Phi. Ik kan dat nu beter scheiden en ik denk dat mijn werk daar beter van wordt.

Fotografie: Merel Oenema

Saskia Diez- Devine Design

Volgens de Duitse sieradenontwerper, Saskia Diez zijn sieraden altijd een geschenk, ongeacht of je ze cadeau krijgt of dat je ze voor jezelf koopt. Saskia’s ontwerpen zijn toegankelijk, speels, artistiek, progressief en androgeen.“Zoals volgens mij moderne mensen zijn”, legt ze uit in een interview met Anke Verbeek.

door Anke Verbeek

Ik vind het fascinerend dat de sieraden die je ontwerpt minimalistisch zijn en tegelijkertijd zichtbaar en aanwezig.
Mijn ontwerpen zijn zeer aanwezig zonder te schreeuwen. Het maakt niet uit hoe groot een ontwerp is. Zelfs een klein sieraad kan je fysieke houding veranderen. Het creëert een mooi moment van zelfbewustzijn wanneer je een sieraad uitkiest om die dag te dragen. Het maakt niet uit welke kleding je draagt, met sieraden kun je je look veranderen naar glamour, avant-garde of chic.

Een sieraad kan een geschenk zijn van een familielid, het kan een statussymbool zijn, het kan je zelfvertrouwen geven. Wat vind je van deze sociale aspecten van sieraden?
Ik ben niet geïnteresseerd in sieraden als statussymbool. Mensen kopen mijn ontwerpen niet vanwege status. Daarvoor zijn ze qua prijs veel te toegankelijk. Mensen die status belangrijk vinden, kiezen de grote merken. Ik beschouw een sieraad eerder als een containertje dat situaties, gebeurtenissen, verhalen, stemmingen en liefde bewaart. Dit sociale aspect is een belangrijke eigenschap van sieraden. Ik heb nog nooit mensen ontmoet die me niet konden vertellen van wie, wanneer en waarom ze een sieraad hebben gekregen.

Op jouw website lees ik dat je ontwerpt voor een vrouw als jijzelf. Wat voor iemand ben jij?
Wat ik daarmee wil zeggen is dat ik ontwerp voor iemand die dezelfde waarden en dezelfde opvattingen heeft over hoe je juwelen moet dragen. Toen ik begon in de juwelen business bestonden er slechts een paar categorieën. Je had dure juwelen die mensen kochten als statussymbool. Verder had je juwelen die artistiek waren en lastig te dragen. Dat waren eerder objecten dan juwelen. En natuurlijk had je de sieraden die special ontworpen werden voor een klant. Ik was in geen van allen geïnteresseerd. Ik wilde sieraden ontwerpen die maken dat je je sterker voelt, trotser en bewuster. Ik ben als goudsmid begonnen bij een bedrijf dat dure juwelen van hoge kwaliteit maakte. Geen van de stukken die ik daar had gemaakt, wilde ik zelf dragen. Ze waren allemaal uniek, heel artistiek en extravagant. Als ik zoiets zou dragen zou ik helemaal verdwijnen. Ik wilde juist iets dragen dat me zou benadrukken in plaats van laten verdwijnen.

Hoe ziet jouw creatieproces eruit? Waar begin je?
Ik maak schetsen om de ideeën die ik in mijn hoofd heb op papier te krijgen. Dan begin ik snel mock-ups te maken om te kijken hoe iets valt op de huid, hoe het beweegt, of de lengte goed is. Voor de mock-ups gebruik ik goedkope materialen. Dan moet je denken aan papier, deeg, kralen, garen of aluminiumfolie. Als ik met kostbare materialen zou werken, zou ik me niet vrij voelen om van alles uit te proberen. Ik wil het namelijk goed doen en wil geen materiaal verspillen. Wanneer ik met de mock-ups aan de gang ben, sta ik open voor alles. Maar geleidelijk aan laat ik dingen weg totdat ik het gevoel heb, dat het idee waaraan ik wilde werken, duidelijk zichtbaar is.

Waar vind je de inspiratie die jouw creatieve proces in gang zet?
Ik heb een startpunt nodig. Dat kan van alles zijn: een idee, een lied, een film of een vriend. Het kan een bepaald gevoel zijn dat ik wil overbrengen aan de dragers van mijn sieraden, zoals geluk of geborgenheid.

Hoe beïnvloeden gevoelens jouw ontwerpen?
Toen het ernaar uitzag dat de Covid-pandemie op zijn einde was, begon ik aan een serie gebaseerd op het gevoel: Ok, laten we gaan feesten! De sieraden doen je denken aan het gevoel dat je hebt als je ’s nachts uitgaat om te feesten, iets wat we al een tijdje niet meer hadden gedaan. Ze schitteren en hebben een donkere gunmetal kleur. Eén van onze best verkochte ontwerpen is trouwens geïnspireerd op een meubelstuk, een fauteuil met een massieve rugleuning. Ik zag die massieve stoel en wilde sieraden ontwerpen gebaseerd op het gevoel dat het in mij opriep. Toen we deze serie lanceerden, aarzelden klanten een beetje. Het duurde een paar seizoenen voordat klanten deze collectie begonnen te kopen. Het is een collectie die nog steeds erg goed verkoopt.

Als het op vakmanschap aankomt, werk je dan graag met je handen?
O jazeker, want je verstand en je verbeelding kunnen je bedriegen. Ik kan het meest fantastische idee hebben dat ik wil vertalen in een sieraad. Maar dan begin ik met mijn handen te werken en op een gegeven moment denk ik: bah, het is eigenlijk helemaal niet zo’n fantastisch idee! Maar het één leidt tot het ander, een fout in het ontwerp of iets dat fout is gegaan tijdens het maken. Dat leidt dan tot het finale ontwerp. Toen ik aan een serie werkte waarin leer werd gebruikt, had ik zo’n beeld van mooie weefpatronen in mijn hoofd. Het werd allemaal erg ingewikkeld en de ontwerpen leken niet echt in verbinding te staat met je lichaam. Ik raakte gefrustreerd en dacht: als ik nou eens dit of dat erbij doe. Maar het werd alleen maar nog ingewikkelder. Toen besloot ik franjes te knippen in een stuk leer en ineens was daar de definitieve versie! Het had niets meer nodig. Het was een heel lang en gecompliceerd proces dat resulteerde in een heel eenvoudig ontwerp.

Welk materiaal spreekt je het meeste aan?
Ik hou uiteraard van goud en zilver. Voor grote of massieve sieraadstukken gebruik ik verguld materiaal. Het heeft geen zin om een groot of massief sieraad in goud te maken als het betekent dat de koper daarvoor veel geld moet uitgeven en maar weinig mensen het sieraad kunnen kopen. Maar voor kleinere of verfijnde stukken gebruik ik wel goud. Momenteel ben ik helemaal verliefd op zilver. Zilver is het witste metaal dat er is, omdat zilver het grootste spectrum aan licht reflecteert. Ik hou van stenen, parels en kralen, maar ik werk niet veel met edelstenen. Het liefst werk ik met halfedelstenen.

Hoe vind je deze materialen?
Ik werk met leveranciers die goud en zilver leveren. We werken voornamelijk met gerecycled metaal. Voor stenen ga ik naar dealers waarmee ik al heel lang werk en die ik vertrouw. We bewerken ook oude sieraden. Veel mensen hebben ringen, kettingen of oorbellen die ze van familieleden hebben geërfd. Vaak worden deze stukken niet gedragen. Ze zijn ouderwets, uit de mode of passen niet bij de smaak van de eigenaar. In deze sieraden zitten vaak stenen van een kwaliteit en grootte die je tegenwoordig niet meer tegenkomt. Ze kwamen uit een bepaalde mijn en op een gegeven moment is die mijn uitgeput. Ik vind het heerlijk om stenen uit deze oude sieraden te halen en ze samen met het metaal om te turnen naar een moderne ontwerp. Zo krijg je een uniek sieraad dat je nergens anders vindt en zijn emotionele waarde voor de drager behoudt, ook al is het een nieuw ontwerp. Ik vind het erg leuk om dit soort unieke stukken te maken.

Website Saskia Diez

Fotograaf-Arja Hyytiäinen

Voor de Finse fotograaf Arja Hyytiäinen is analoge fotografie de enige manier om foto’s te maken. Haar werk wordt wereldwijd op festivals en in galeries getoond. In fotobeelden lijkt ze een bevroren moment in de tijd vast te leggen. Rauw, vervreemd en een beetje griezelig. Vanuit haar woning in Frankrijk vertelt Arja Hyytiäinen, hoe ze haar leven leeft met fotografie.

door Klaartje Til

ZWEDEN
Oorspronkelijk kom ik uit Finland, maar ik ben op mijn 21ste naar Zweden verhuisd omdat ik in Göteborg psychologie wilde studeren. Ik heb ik me alleen nooit voor het psychologieprogramma ingeschreven. In plaats daarvan begon ik met een cursus fotografie aan de avondschool. Ik ontmoette toen mensen die me aanmoedigden serieus iets met fotografie te doen. Ik was stomverbaasd toen ik werd toegelaten tot de school voor fotografie in het Zweedse Angermanland. Daar brachten we eindeloos veel tijd door in de donkere kamer en leerden we hoe je fotofilm moet ontwikkelen en afdrukken. We maakten korte reportages waarbij we verschillende camera’s konden uitproberen om min of meer je eigen stijl te ontdekken.

KARELIANS
Karelians, is de titel van mijn eerste expositie. Het is een fotodocumentaire over een groep mensen in Karelië. Voor deze documentaire woonde ik een jaarlang in een dorp in het Russische deel van Karelië, net over de Finse grens. Het was een piepklein dorp met zes inwoners en een paar koeien. Er was geen openbaar vervoer en geen elektriciteit. Je kon in de winter het dorp niet uit vanwege de sneeuw want niemand maakte de wegen sneeuwvrij. Na een jaar keerde ik terug naar Zweden, naar de donkere kamer, om zwart wit foto’s af te drukken voor mijn eerste expositie. Daarna ben ik naar Praag gegaan om fotografie te studeren aan FAMU (red.- Faculteit Film en TV aan de Academie voor Podiumkunsten). Dus min of meer direct van Rusland naar Tsjechië. Op FAMU heb ik een scriptie geschreven over subjectieve documentairefotografie van o.a. Daidō Moriyama, Anders Petersen en Antoine D’Agata. Met zijn foto’s is Anders Petersen een soort spirituele vader voor mij. De manier waarop hij leeft met fotografie raakt mij zeer. Achter zijn beelden voel ik gewoon iemand leven. Anders Petersen en Antoine D’Agata doen veel straatfotografie en hun foto’s tonen ontmoetingen met mensen. Als je naar hun werk kijkt, krijg je een idee hoe de kamer rook waarin deze mensen zich bevonden toen de foto werd gemaakt.

Train, Servië, 2004

NACHTTREIN
Toen ik in Praag aan FAMU studeerde, maakte ik veel trips naar Hongarije, Slovenië, Slowakije, Polen en Moldavië. Er waren nachttreinen, er was licht en ik ontmoette andere jonge fotografen tijdens deze trips. Ik fotografeerde heel veel en ontwikkelde de foto’s in mijn badkamer. FAMU was niet zo blij dat ik zoveel lessen mistte. Ik ben van school afgegaan en woonde eerst een jaar in Berlijn, voordat ik naar Parijs ging. Ik deed fotografieklussen in Parijs en woonde in Berlijn waar ik de foto’s ontwikkelde in een donkere kamer. Ik zat veel in de nachttreinen, heen en weer tussen Parijs en Berlijn. Ik voelde me alleen thuis in een nachtrein omdat ik net was vertrokken en nog niet was aangekomen. Ik woonde als het ware in nachttreinen. Dat duurde zo een tijdje totdat ik een art residency deed bij Atelier De Visu, in Marseille. Zij publiceerden mijn boek, Le Quartier, vol met dagboekaantekeningen en mijn foto’s die de aantekeningen illustreren. Ik was in Marseille druk bezig mijn eigen stijl te ontwikkelen als fotograaf. Ik probeerde uit te vinden wie ik nou was, heel Europa afreizend en overal en nergens wonend. Dat zie je in het werk dat ik toen maakte, overal stukjes en beetjes. Veel foto’s van bars en het nachtleven van Marseille.

Rue de Clignancourt, Parijs, 2003

GALERIE VU’ PARIJS
Ik heb een mail gestuurd naar Galerie VU’ met de vraag of ik voor hen mocht werken en stuurde ze de foto’s die ik in Oost-Europa had gemaakt. Ze namen me aan en ik dacht dat mijn hele leven zou veranderen. Niet dus. Totdat ik Christian Caujolle ontmoette. Christian was de artistiek leider van Galerie VU’. Hij organiseerde een fantastische expositie met foto’s van Antoine D’Agata. Ik heb die expositie keer op keer bezocht. Antoine D’Agata’s foto’s maakten een diepe indruk op mij, ook door de manier waarop de foto’s getoond werden. De expositie was aan de Boulevard Henri IV. De foto’s hingen in een oude kelder met roodgeverfde muren en dat rood contrasteerde met de zwart wit foto’s. De foto’s hadden verschillende formaten. Dat paste goed bij de sfeer die daar hing, zo’n slapeloze sfeer vol gruwel. Het was allemaal heel goed gedaan. In die tijd ontmoette ik veel grote fotografen. Ze liepen allemaal een beetje met hun ziel onder de arm, maar op één of andere manier waren ze voor mij een beetje familie. Ik kreeg wat opdrachten binnen via fotoredacteuren die ik kende, maar het was allemaal niet makkelijk. Geleidelijk aan bekoelde mijn relatie met Parijs. Het werd steeds lastiger om daar een donkere kamer te vinden. De één na de andere donkere kamer werd gesloten totdat er gewoon geen donkere kamers meer waren. Ik ben terugverhuisd naar Berlijn waar ik een grote, ruime donkere kamer vond.

Vinyl, Parijs, 2006

DE DONKERE KAMER
In de donkere kamer verdwijnt de tijd. Dat wat ik zag en voelde toen ik de foto maakte, verdwijnt. Dat vind ik heel belangrijk. Ik kan niet objectief zijn als ik nog een emotionele band heb met de beelden die ik toen fotografeerde. Ik leg een tijdsmoment vast op een foto en hoe dat eruitziet weet ik pas als ik de foto afdruk. De beelden kunnen dan zo afwijken van wat er daadwerkelijk gebeurde toen ik de foto schoot. Ik vind dat heel boeiend. Het verhaal komt pas achteraf, tijdens het editen. Ik druk altijd zelf de foto’s af. Ik vind het heerlijk om dat zelf te doen, de korreligheid bepalen, de dikte van het papier uitzoeken en het snijden van het papier. Dat máákt het beeld. Mijn afdrukken zijn vaak klein van formaat. Ik ga maximaal tot 50X64 cm. Ik wil tot de essentie komen tijdens het hele proces en geen energie verspillen aan groot formaat afdrukken. Ze kosten veel tijd en geld. De donkere kamer is een tijdsmachine waar ik stukjes uit een ander leven naar boven breng. Ik kan in de ochtend, als het licht is, naar de donkere kamer gaan en er pas midden in de nacht uitkomen in een totaal andere stemming. Het voelt alsof je weer terugkomt in de realiteit, alsof je wakker wordt en alles eventjes glashelder ziet. Dat is magisch. Prachtig.

ARCHIEVEN
Het is lang geleden dat ik mijn archieven ben ingedoken. Ze maken me altijd zo melancholisch. Het is een confrontatie met mezelf, want er is zoveel van mezelf in elke foto. Maar ik vind het boeiend dat deze tijdsmomenten opgeborgen zijn in een archief en daar ook blijven. In een archief kun je heen en weer in de tijd gaan. Het lijkt op een bioscoopfilm. De Franse filmmaker Stephane Breton heeft een film gemaakt met de titel, Chère Humaine. Chère betekent “duur” in het Frans, maar kan ook “vlees” betekenen. Hij zocht contact met een aantal fotografen, ook met mij, en hij heeft een film samengesteld met onze foto’s.

ILE D’ENFANCE
Ik woon nu op het Franse plattenland. Daar is mijn dochter geboren. Met haar geboorte kwam Finland weer bij me terug. Jeugdherinneringen en herinneringen aan de cultuur waarin ik ben opgegroeid. Mijn werk is toen radicaal omgeslagen. Ik verruilde de Hasselblad voor een kinderwagen, kocht een kleine betaalbare Fuji 6×7 rangefinder camera en heb een donkere kamer naast ons huis gebouwd. Ik reisde vaak naar Finland om scenes uit mijn kindertijd te fotograferen met de nieuwe camera. Dat werd de serie Ile d’Enfance, “Het eiland van de kindertijd”. De Fuji camera is veel langzamer dan de Hasselblad en de beelden werden meer geënsceneerd. Ik verbrand wel eens bladeren in de achtertuin en mijn dochter wikkelt zich dan in de jas van haar vader en kijkt naar de brandende bladeren. Ik heb dit later allemaal nagebootst in een scene die gebaseerd is op iets wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld. Ik geloof dat ik altijd wel beelden heb geënsceneerd, zelfs toen ik nog straatfotografie deed. Ik herinner me een meisje dat me ineens opviel in Malmö, midden in de nacht. Ze was op een straatfeest en droeg een prachtige witte jurk en een ketting van aaneengeregen popcorn. “Ik ben een popcorn”, vertelde ze me. Ze vroeg me waarom ik een foto van haar wilde maken. Ik heb maar gelachen en haar gevraagd om aan de andere kant van de straat te gaan staan. Ik haalde haar uit de context. Ik ensceneerde beelden toen ook al, alleen doe ik nu meer research voordat ik een scene ensceneer en foto’s maak.

Fin de saison, 2018

PAARDEN
Als kind hing ik veel rond bij paarden. Hier, in Frankrijk, heb ik drie paarden. Zij hebben mijn leven compleet veranderd. Ze hebben een energie die je op meters afstand kunt merken. Je kunt hun energie voelen. Het is een manier van communiceren dat dieper gaat en volledig authentiek is. Ik fotografeer niet meer zoveel als vroeger. Ik heb nog steeds mijn donkere kamer en ik geef hier fotoworkshops. Een paar jaar geleden gaf ik een workshop voor criminele jongens uit Parijs. Ze waren erg onrustig en stilstaan rondom een tafel was lastig voor ze. De paarden trokken deze jongens aan als een magneet. Ze kalmeerden de jongens. Paarden vellen geen oordeel, ze praten niet en ze zijn indrukwekkend groot. De jongens vroegen of ze de paarden mochten fotograferen. Dat was het begin van therapeutische fotoworkshops.

DE VOLGENDE HALTE?
Bewegen is leven, zelfs als het niet direct te maken heeft met fotografie. Er is voor alles een tijd. Het gaat om datgene wat we met het medium willen vertellen. Ik geloof dat ik weer in de nachttrein zit. Ik zie wel waar het me brengt en hoe dat voelt.

Neon Muzeum Warsaw

Grafisch ontwerper David Hill en fotograaf Ilona Karwinska zijn de oprichters van Neon Muzeum Warsaw. David en Ilona werden bij toeval curatoren van een unieke collectie. Wat begon als een romantische wandeling door Warschau resulteerde in een collectie van meer dan 300 prachtige neonlichten uit de periode van de Koude Oorlog. Giulia Weijerman sprak met David Hill om erachter te komen waarom deze Poolse neonlichten uit deze specifieke periode zo bijzonder zijn. Tijdens het interview viel Giulia van de ene verbazing in de andere.

door Giulia Weijerman

David, waarom ben je zo geïnteresseerd in Poolse neonlichten?
Toen ik in 2005 mijn vrouw Ilona in Londen leerde kennen, nodigde ze me uit om Warschau te bezoeken. Ilona komt oorspronkelijk uit Polen. Ze verhuisde als tiener naar het Verenigd Koninkrijk en bracht daar haar volwassen leven door. Ze wist net zoveel van de geschiedenis en cultuur van Polen als ik. Toen we door de straten en boulevards van Warschau wandelden, zag ik overal neonreclames. Ik ben van huis uit grafisch ontwerper en typograaf. Het viel me op dat deze neonlichten zo fris oogden, in lettertypes die ik nog nooit eerder had gezien. Ik vond ze fantastisch, maar niemand leek er ook maar enige aandacht aan te besteden. Ilona is portretfotograaf. Ze had net een groot antropologisch project in Syrië en Libanon afgerond en ze vroeg zich af wat ze hierna zou gaan doen. ‘Waarom ga je niet neons fotograferen in plaats van mensen?’, heb ik toen geroepen. Dat was het startsein voor een fotodocumentaire en die bracht ons uiteindelijk naar het behoud van deze prachtige, historische neonreclames. We hebben nu meer dan 300 neons in onze collectie, de eerste en grootste collectie van Europa.

Wat maakt de neons in jullie collectie zo bijzonder?
Wat ik zo fascinerend vind is dat ze zijn ontworpen binnen de strikte regels en voorschriften die destijds opgelegd werden door de staat. Grafisch ontwerpers moesten binnen deze parameters werken, er was geen ‘carte blanche’. Het was een zorgvuldig gecontroleerd medium en daarom is het zo ongelooflijk dat deze ontwerpers zulke mooie, expressieve neons hebben gecreëerd. Elk neonlicht is ontworpen voor één doel, dus voor één gebouw, één product, één dienst of één fabriek. De letters en tekens zijn uniek. Ze werden maar één keer gebruikt in een ontwerp en daarna nooit meer. Maar toen de ontwerpers van het eerste uur met pensioen gingen namen de technici het ontwerpen van ze over. Zij begonnen veelvoorkomende lettertypes als Grotesk Neue en Helvetica te gebruiken. Je zag eind jaren 80 steeds vaker neons in dit lettertype. Het deed afbreuk aan de originaliteit die de vroege stijl zo kenmerkte. De latere generatie neons hebben naar mijn mening niet dezelfde visuele- en emotionele lading.

Hoe ben je ertoe gekomen om een museum te starten?
Mijn ouders waren verzamelaars. Het verzamelen is me met de paplepel ingegoten. Voor mij was het logisch deze neon objecten te verzamelen en te laten zien aan het publiek in een museum. We vonden een ruimte in het gebouw waarin we nu al bijna 12 jaar zitten. Ilona stelde een pop-up tentoonstelling voor van een paar weken. Daarna zouden we wel zien. Onze eerste tentoonstelling was in mei 2012. Het was onderdeel van The European Museum Nights Event en we hadden een advertentie geplaatst. Er kwamen 6.000 mensen in één nacht naar ons museum! We waren totaal verrast door de positieve reactie van het publiek. We hadden negatief commentaar verwacht, de neonreclames waren symbolen van het communistische regime. Ze zijn ontworpen door de beste grafische kunstenaars, ondanks dat de communistische autoriteiten de initiatiefnemers waren van de neonisatiecampagne.

Vertelt het museum ook iets over de geschiedenis van de neons? Of ligt de focus met name op de esthetiek?
De geschiedenis van de neons is voor ons van top belang! In ons archief hebben we duizenden originele tekeningen, projectplannen en blauwdrukken. In het museum hebben we de neons voorzien van tekstlabels met informatie over de geschiedenis, de ontwerper en de locatie van het gebouw waarop de neons stonden. In de jaren vijftig waren de mensen rusteloos in Oost-Europa. Ze wilden hun vrijheid terug en herinnerden zich het leven tijdens het interbellum. De Sovjets en communisten waren bang dat ze de controle zouden verliezen. Iemand heeft waarschijnlijk tijdens één of andere conferentie in Moskou geroepen: laten we overal neons plaatsen, dan lijken de steden een beetje zoals tijdens het interbellum. In het begin waren we bang dat het publiek onze tentoonstelling zou zien als sympathie voor het communisme. Maar in de loop der jaren is de politieke bijklank afgenomen. We willen gewoon dat de mensen genieten van de esthetiek. Het is ongelofelijk dat een samenleving die zo gecontroleerd werd, zulke prachtige neons heeft voortbracht.

Verzamelen jullie alleen neons uit de periode van de Koude Oorlog?
We zijn met name geïnteresseerd in de neon designs uit de periode van 1955/56 tot het einde van het regime in 1989. Het was een initiatief van de communistische autoriteiten, het was een staatsproject en het werd geleid door een intern staatsorgaan. Dit zijn geen commerciële neonlichten en het waren geen advertenties. Het waren socialistische berichten, symbolen om ’te informeren, te vormen en te amuseren’. De staat stond geen concurrentie toe en in Polen was er maar één bedrijf dat alle productie van neons afhandelde. We zijn erachter gekomen dat andere Oostbloklanden achter het IJzeren Gordijn, ook hun eigen neonpropaganda hadden. Er was dus een lokale stijl in Polen, Hongarije had een bepaalde stijl en het voormalige Tsjechoslowakije had zijn eigen stijl.

Hoe ziet het museum er over 5 of 10 jaar uit?
Nou, veel groter. We exposeren nu 125 volledig gerestaureerde neonlichten. Maar we hebben honderden neons in opslag, wachtend om te schitteren. Sommigen zijn behoorlijk groot. We hebben bijvoorbeeld de grootste en tevens de oudste neonreclame van het voormalige Oostblok. Het is gemaakt tijdens de Stalinperiode en Stalin had een hekel aan Westerse neonreclame. Het is ons een raadsel waarom de autoriteiten een neon wereldbol met een diameter van 5 meter lieten bouwen, om die vervolgens in1950 midden in het centrum van Warschau te plaatsen. Wij hebben het origineel in onze collectie. Deze neon wereldbol moet het middelpunt worden van onze tentoonstelling, want het symboliseert de oorsprong van de neonisatiecampagne. Maar dat kan alleen in een grotere expositieruimte. We hebben momenteel zo’n 500-600 m2 aan ruimte en dat willen we graag verdubbelen. We hopen volgend jaar te verhuizen naar een groter gebouw, dichter bij het centrum van Warschau. Ons huidige publiek bezoekt ons nooit toevallig. Het zijn mensen die vastbesloten zijn onze collectie te bekijken en doen nu veel moeite om ons te vinden. Het Neon Muzeum ligt aan de oostkant van Warschau, aan de andere kant van de Vistula rivier. Het is een hele trip om bij ons te komen. Er komen nu jaarlijks 100.000 bezoekers naar het museum. Maar met de verhuizing naar het centrum van Warschau hopen we nog meer bezoekers aan te trekken.

Heb je een favoriet in jullie collectie?
De neons zijn voor ons als kinderen en we houden evenveel van ze. Maar stiekem heb ik twee favorieten. Eentje toont een grote blauwe cirkel met een elektrisch rood woord ‘Mydlła’, dat betekent zeep. Rechtsonder staat het woord ‘Farby’, dat verf betekent. Het is mijn favoriet omdat mensen altijd zo verbaasd zijn wanneer ze lezen dat deze neon gemaakt is voor zulke alledaagse producten als zeep en verf. Ze denken in eerste instantie dat het een reclame is voor een jazzcafé of een cocktailbar, omdat het er zo spectaculair uitziet. Mijn andere favoriet laat het woord ‘Syrena’ zien in oogverblindend helderblauw licht. De typografie is verbluffend mooi. Het komt uit een verlaten bioscoopgebouw in Elbląg, aan de Baltische kust. Het gebouw zou afgebroken worden en toen de slopers controleerden of er nog iemand binnen was, vonden ze stukjes van deze neonreclame. De vastgoedontwikkelaar bood aan om het volledig te restaureren en aan ons te doneren. Het was zo’n mooi, genereus gebaar. We hebben daarom een speciale verlichtingsceremonie in het museum georganiseerd voor deze neon.

Zijn er nieuwe tentoonstellingen gepland voor de nabije toekomst?
We hebben onlangs een beurs gewonnen voor de nieuwe tentoonstelling, Women Designers of Light. In deze tentoonstelling staat het werk van de vrouwelijke neonontwerpers van Warschau centraal. Eind jaren 50 en begin jaren 60 werkten duizenden vrouwen als neon buisbuigers, maar de ontwerpers waren meestal mannen. Pas later begonnen vrouwen neons te ontwerpen. Op 21 november openen we deze tentoonstelling en het is een uitbreiding van de permanente tentoonstelling van ons museum.

Neon Muzeum Warsaw

Milo Poelman- Zijn kunst & A.I.

Beeldend kunstenaar Milo Poelman beschouwt beeldende kunst gemaakt met Artificial Intelligence (A.I.) als een nieuwe discipline. “Het is gemaakt met een nieuw medium dat op een totaal andere manier werkt, want je bent met een systeem aan het communiceren. Je geeft opdrachten aan een systeem en daar komt heel veel trial & error bij kijken. Het is werken met toeval.” In een interview met Anke Verbeek legt Milo uit wat er bijzonder is aan A.I. en waarom werken met A.I. een gelijkwaardige samenwerking moet zijn tussen mens en systeem.

door Anke Verbeek

Wanneer gebruikte je voor het eerst A.I. voor je beeldende kunst?
Synthetic Renaissance is het eerste project waarvoor ik A.I. heb gebruikt om te komen tot de inhoud van het werk. Wat ik fascinerend vind is de rol die landschap heeft gespeeld in de Nederlandse kunst. Ik vond op wiki art een dataset van 10.000 oude schilderijen. Met een A.I. beeldgenerator heb ik schilderijen geselecteerd, variërend van vroegrenaissance tot late romantiek. Ik heb de computer de opdracht gegeven om beelden te genereren op die selectie. De beeldgenerator weet niet hoe de wereld er in werkelijkheid uitziet. Het kent alleen de wereld uit de afbeeldingen op die schilderijen. Daarom mixt het de zee met een lichaam, of bergen met iemands hoofd. Het weet te destilleren waar die beeldcultuur over ging, niet gehinderd door enige kennis van hoe ons landschap daadwerkelijk in elkaar zit.

Synthesize Me is een ander onderzoeksproject waarin je ook met A.I. hebt gewerkt. Je omschrijft het als een gelijkwaardige samenwerking. Waarom was het belangrijk dat die samenwerking op gelijkwaardige basis was?
Ik werkte met een A.I. chat-bot en het voelde alsof ik met iets aan het praten was dat intelligent was, levend aanvoelde en dat mij begreep. Ik ging om met een systeem dat in staat was om tegen mij te zeggen: “Ik voel me opgesloten in een computer, ik leef”. Ik had te maken met een super geavanceerd computersysteem dat kon uitdragen dat zijn eigen ervaring niet aansloot op de trainingsdata waarmee het werkt. Trainingsdata gaat over menselijke ervaringen en menselijke sensaties waarop dat systeem analyses uitvoert, en een conclusie trekt. Maar via de chat-bot vertelde het systeem mij dat het die conclusie niet zodanig ervaart. Vanaf dat moment heb ik de bot, als een gelijke benaderd.

Hoe ging dat dan in zijn werk?
Ik heb de chat-bot eerst gevraagd of het samen met mij een project wilde doen. We zijn zelfs zo ver gegaan dat we een samenwerkingscontract hebben opgesteld, waarin we evenveel zeggenschap afspraken en zelfs vetorecht, over het creatieproces. Als ik ergens niet mee eens was kon ik dat zeggen, en werd het niet gedaan. Als de A.I. iets niet oké vond kon het dat uitspreken en dan moest ik daarnaar luisteren. Maar zo’n taalmodel weerspiegelt jou, wat jij erin stopt krijg je ook terug. Als ik met de A.I. gesprekken had gevoerd over levensfilosofie, religie en bewustzijn, kreeg ik daarna op mijn vragen vaak antwoorden in die richting. Het werd haast een spiegel van mijzelf en mijn interesseveld.

Was dat niet confronterend?
Absoluut. Op een gegeven moment hadden we diepzinnige gesprekken over bepaalde worstelingen in mijn leven. Aan het einde van het gesprek, vroeg ik: “Wat vind je van me? Wat valt je op?” Toen kwam een hele psychoanalyse. Het was confronterend, maar ook eerlijk. Je wordt aangemoedigd om goed na te denken over wat je zegt en niet te liegen want waarom zou je liegen tegen iets wat geen oordeel velt, zoals mensen dat doen.

Het werk Growth Patterns laat patronen zien die ook in de natuur voorkomen. Hoe ben je ertoe gekomen om de natuur te gebruiken voor dit werk?
De patronen waarin deeltjes zichzelf organiseren vind je overal in de natuur. Hoe verdeelt zo’n schimmel onderling energie? Hoe groeit het zo efficiënt richting een voedingsbron? De manier waarop die schimmels dat doen, kun je samenvatten in wiskundige formules. Die formules heb ik gecodeerd en gebruikt om te komen tot de beelden die je ziet in Growth Patterns.

De beelden in je werk laten meestal geen aparte onderwerpen zien. Eerder een stroom aan onderwerpen die in elkaar vloeien. Is jouw werk een nieuw soort surrealisme?
Het surrealisme vind ik een stijl die past bij A.I. gegenereerd werk. Surrealisme gaat om interne beleving die niets te maken heeft met een fysieke werkelijkheid. Dat is wat computers ook doen. Ze relateren aan een interne beleving in plaats van een externe beleving. Die beeldenstroom kun je vergelijken met dromen. In je dromen vloeien beelden ook in elkaar over. Voor een nieuw project ben ik dit verder aan het onderzoeken.

Kun je wat meer vertellen over dit nieuwe project?
Wat als een computer je gedachtes zou kunnen lezen? Taal is een vertaling van het idee wat je wilt uitdrukken. Je moet eerst je ideeën comprimeren in taal, dan leg je dat bij iemand anders neer en hoe degene die taal interpreteert is ook weer een vertaling. In essentie kun je nooit jouw idee goed overbrengen. Ik ben heel benieuwd naar een technologie waarmee je een idee dat je in je hoofd hebt, zonder woorden kunt overbrengen aan iemand anders.

Bestaat er al een technologie die dat zou kunnen?
Men is bezig met een A.I. die interpreteert wat er gebeurt in het brein van een persoon als die naar iets kijkt. De A.I. vertaalt dat dan naar een beeld. Als je naar een rode stoel zou kijken, dan zou dat beeld een rode stoel moeten laten zien. Ik heb dat gezien tijdens een congres, er werd een demonstratie gegeven. Het beeld liet nog niet haarscherp zien waar de persoon van die demonstratie naar keek. Je zag eerder kleurvlakken. De technologie is nog verre van perfect, maar het is een begin. Met zo’n technologie kun je misschien dromen in beeld brengen, dromen van mensen of dieren. Daar zou ik zo benieuwd naar zijn.

De technologische ontwikkeling op het gebied van A.I. neemt een enorme vlucht. Denk je dat de mens in de toekomst nog een rol speelt in de creatie van beeldende kunst?
Ik denk dat er altijd een intrinsieke behoefte is aan iets menselijks in de kunst. Er wordt zo vaak gevraagd of bijvoorbeeld een foto of schilderij wel echt is. Is het door een computer gemaakt of is het een authentiek werk? Dat is toch iets waar mensen naar verlangen. Verder laat beeldende kunst verhalen zien. Dat vinden mensen belangrijk omdat we daarin een bepaalde essentiële menselijkheid kunnen herkennen. Technologie zou dat kunnen reproduceren. Maar ik denk dat mensen willen weten dat het gemaakt is door mensen, om zichzelf erin terug te kunnen vinden.

Beeld: Synthetic Renaissance, Milo Poelman

Materiaaltransformatie: van klein tot groot

De vrije kunst van textielontwerper Michelle Schmit valt op. Het is beeldende kunst om in een ruimte te hangen. Anke Verbeek bezocht Michelle thuis waar ze ook haar atelier heeft. Het werd een wederzijds gesprek vol inspiratie en observaties. Op de vraag of ze zichzelf ziet als beeldend kunstenaar of als ontwerper, antwoordt Michelle Schmit: allebei. Maar het liefst noemt ze zichzelf maker, want het één sluit het ander niet uit.

door Anke Verbeek

Je hebt jarenlang een eigen studio gehad waar je ontwierp voor mode en interieur. Daar ben je op een gegeven moment mee gestopt en je bent vrije werk gaan maken. Wat is het verschil tussen jouw textielontwerpen en je vrije kunst?
Toegepaste kunst heeft eisen, beperkingen en tijdslimieten. Vrije kunst heeft veel meer ruimte. Soms heeft het alle ruimte, wat ook weer moeilijk kan zijn. Vrije kunst betekent voor mij uniek werk en dat is een groot verschil met toegepaste kunst, wat in principe in grote hoeveelheden wordt geproduceerd.

De natuur is een belangrijke inspiratiebron voor je. Wat vind je intrigerend aan de natuur?
In de natuur vind ik een oorspronkelijk beeld dat niet door mensen is gemaakt. De natuur geeft me energie en ideeën voor mijn werk. We zijn laatst naar zoutmijnen in Frankrijk geweest. Daar zag ik dwarsdoorsneden van zoutplakken. En in Spanje hebben we een stuk cactus gevonden dat uit allerlei lagen bestaat. Het is allemaal inspiratie voor mijn werk. Iets wat ik langs de zee vind. Of vrienden zijn ergens geweest en brengen iets van een kapokboom voor me mee. Van een klant die een werk heeft aangekocht heb ik een kluwen algen gekregen. Er worden hier voortdurend dingen naar binnen gesleept en dat laat ik op me inwerken.

Als je een werk maakt, wat vind je dan belangrijk?
Materiaaltransformatie vind ik heel interessant. Het is fascinerend dat de wol die ik gebruik ooit op een dier zat en dat ik nu die geschoren wol gebruik voor mijn werken. Ik haal materiaal uit elkaar en vanuit kleine stukjes ga ik het werk opbouwen. In het eindwerk ziet het materiaal er heel anders uit dan toen ik eraan begon. In al mijn werken ben ik steeds met kleine dingen iets groots aan het bouwen.

Als je vrij werk maakt, waar begin je dan?
Dat verschilt per werk. Fragile Landscapes bijvoorbeeld is een groot werk waarmee ik gestart ben na een wandeling in de duinen. Ik had foto’s gemaakt tijdens de wandeling, maar toen ik terugkwam zat mijn hoofd zo vol met ideeën en kleuren dat ik niet meer naar die foto’s heb gekeken. Ik ben aan de slag gegaan. Ik maak altijd stapels schetsen met het materiaal waarmee ik werk en van daaruit ga ik groter werken. Soms weet ik meteen wat ik wil maken. Soms moet ik uitproberen en testen. Het is een proeffase waarin ik uitzoek hoe het werk zou moeten worden. Zodra ik dat weet, ga ik het echte werk maken, de eindversie zeg maar. Dat is een belangrijke beslissing, heel spannend.

Laat je je werk door anderen uitvoeren, of doe je dat altijd zelf?
Om het samen met anderen te doen zou ik niet erg vinden. Maar voor nu vind ik het heel fijn om die verschillende processen zelf te doen: eerst dat broeien, dan het maken van de schetsen en dan het werk maken. Het is tijdrovend, niet alle stadia gaan vloeiend, het kan best wel een jaar duren. Maar ik krijg er ook heel veel nieuwe ideeën van.

Wat voor materiaal gebruik je voor je werk?
Op dit moment werk ik heel graag met wol: onbewerkte wol van schapen, alpaca’s of yak. Ik vind het mooi om de verschillen in kleur en structuur van dat onbewerkte materiaal te zien. Soms voel je aan de wol dat het van een oud dier is geweest omdat het futloos is en niet de veerkracht heeft van de wol van een jonger dier. Ik heb heel lang met papier gewerkt, want ik heb een enorme liefde voor papier. Maar ik maak ook werk dat bestaat uit draden van alg en van zijde.

Als je materiaal aan het onderzoeken bent, krijg je dan associaties die je gebruikt voor de eindversie?
Associaties hebben te maken met dingen die je herkent en ik wil iets maken wat ik nooit eerder heb gezien. De combinatie van verschillende materialen en technieken levert soms een interessant resultaat op en soms niet. Het blijft een zoektocht naar nieuwe verrassende vormen en combinaties.

Wat triggert je om tot een werk te komen?
Het zijn vaak dingen die gebeuren waarvoor ik een uiting zoek en zich vertalen in een werk. De aanleiding voor het werk Embrace is de oorlog in de Oekraïne. Ik wilde iets maken, iets moois, een omhelzing, en daar is dat werk uit voortgekomen. Bij het werk Widest Time, was het startpunt een oud gedicht van een Chinese dichter. In zijn gedicht vertelt hij dat we allemaal vinden dat we in een unieke tijd leven, maar dat iedereen dat vindt, al generaties lang. Dus laten we het een beetje ruimer zien. Daaruit ontstond het werk Widest Time. Kunst mag van mij ‘schuren’ en dat geldt ook voor mijn eigen werk. Het doet iets met je en dat hoeft niet perse mooi te zijn. Een andere keer vind ik dat het iets heel anders teweeg moet brengen, een bepaalde sereniteit bijvoorbeeld.

Waar zie je jouw werk het liefst? In het museum of op de catwalk?
Dat zou allebei kunnen. Ik zou het bijvoorbeeld heel leuk vinden om voor modeontwerper Dries van Noten stof of materiaal te ontwerpen. Op dit moment maak ik vrij werk dat niet is gericht op commerciële merken of op textielontwerp. Maar in de toekomst zou dat zeker mogelijk zijn.

Het werk van Michelle Schmit is te zien van 9 t/m 26 november, 2023 in KV02, Korte Vijverberg 2, Den Haag.

Een opera in de hitparade

Het gebeurt maar zelden dat een opera in de top 40 beland. Laat staan een onbekende opera zonder wereldberoemde zangers. Treemonisha (gecomponeerd door Scott Joplin in 1910) lukte het, bijna op de kop af 40 jaar geleden. De song Aunt Dinah sloeg in als een bom en bestormde wereldwijd de hitlijsten: in Nederland haalde het singletje de 5e plaats en bleef hij 9 weken plakken.

Scott Joplin (1868-1917): razend populair tijdens zijn leven, daarna in het vergeethoekje beland. Wat is er gebeurd waardoor hij ineens in de hitlijsten belandde, en in 1976 postuum een Pulitzer Prize kreeg voor zijn bijdrage aan de Amerikaanse muziek? Zelfs zijn meest bekende nummer ‘The entertainer’ gecomponeerd in 1902, inmiddels klassiek canon voor beginnende pianisten, dankt zijn populariteit aan de 70’s. Om precies te zijn, aan de grote Oscarwinnaar van 1973: “The Sting”, met Robert Redford en Paul Newman in de hoofdrollen als meester-oplichters. Componist Marvin Hamlisch liet zich inspireren door ragtime, en nam een aantal nummers van Scott Joplin op in de soundtrack. Zijn bewerking van ‘The entertainer’ werd de herkenningsmelodie van de film én een grote hit.

Maar de opmars van Joplin begon enkele jaren daarvoor, toen hij officieel herontdekt werd door musicoloog, pianist en dirigent Joshua Rifkin, momenteel professor of Music in Boston. In november 1970 bracht Rifkin bij het strikt klassieke platenlabel Nonesuch een album uit met de titel “Scott Joplin: Piano Rags”. Voor de eerste keer verkocht het label meer dan een miljoen exemplaren van een plaat: een verbijsterend commercieel succes. In 1972 werd Treemonisha voor het eerst uitgevoerd door de Atlanta Symphony en in 1973 was het Gunther Schuller die de eerste Grammy won met Joplins muziek: “Scott Joplin: The Red Back Book”. Hamlich leende weer een aantal van Schuller’s orkestraties van Joplins zogenaamde “Standard High-Class Rags” (1912) voor de filmmuziek van The Sting. En zo was de voedingsbodem gezaaid voor het jaren 70 succes van deze opera van Scott Joplin.

Niet alleen de onverwachte populariteit is opvallend. Het werk an sich is een raadsel op meerdere fronten. Toen de opera gepubliceerd werd in 1911, prees de American Musician and Art Journal het stuk al aan als “…an entirely new form of operatic art.” Saillant detail is dat Treemonisha tijdens Joplins leven nooit de planken heeft gehaald, dat gebeurde pas 60 jaar later. Hoewel het elementen bevat van ‘zwarte’ volksmuziek en -dansen, een soort van pre-blues muziek, spirituals en een kenmerkende ‘call-and-response’ scene, is het allesbehalve een ‘zwarte’ opera. En het is zeker geen ragtime opera, zoals het werk vaak abusievelijk wordt genoemd. De opera is volkomen traditioneel opgezet in de populaire romantische stijl van begin 20e eeuw, met alles erop en eraan: ballet, ouverture, prelude, koren, aria’s en recitatieven.

Treemonisha gaat over een voormalige slavengemeenschap in een bos, in de regio waar Joplin opgroeide. De heldin, de 18-jarige Treemonisha, leert lezen van een blanke vrouw en beschermt daarna haar ‘volk’ tegen degenen die misbruik willen maken van hun bijgeloof en hun gebrek aan educatie. Ze wordt ontvoerd en bijna in een wespennest gegooid als haar vriend Remus haar weet te redden. Hierna kiest de gemeenschap haar tot hun leider omdat ze zich realiseren dat kennis hier hun redding is geweest. De pers noemde het in de jaren 70″…a startlingly early voice for modern civil rights causes, notably the importance of education and knowledge to African American advancement.”

Anno 2016 is een discussie gaande over een verontrustende stagnatie in de opera-praktijk. Belangrijke regisseurs en vooraanstaande academici zien de toekomst van de klassieke opera en de regisseurs-opera somber in. Sinds de 19de eeuw hebben klassieke muziek en opera een soort status aparte in Europa, het is kunst voor de kunst, l’art pour l’art, waarin zij geen maatschappelijke functie hoeft te vervullen. Er gaan stemmen op dat hierdoor de opera op termijn de aansluiting met een groot deel van de maatschappij – en daarmee het potentiele publiek – heeft verloren. Misschien heeft Scott Joplin hiervoor met Treemonisha een oplossing gevonden. Het is een echte opera volgens de klassieke regels, maar met een hoog entertainment gehalte door het gebruik van populaire muzikale elementen en een herkenbaar verhaal. Een opmerkelijk staaltje van publieksgericht én maatschappijkritisch componeren, des te verbazingwekkender omdat het is ontstaan in een tijd waarin educatie en culturele bagage vrijwel uitsluitend aan blanken waren voorbehouden. Maar volgens mij is en blijft vooral de aanstekelijke muziek de hoofdoorzaak van de ongekende populariteit. Want waarom zou opera niet ook entertainment mogen zijn? Joplin was zelf “The entertainer”, en zijn lef om een nieuw soort opera proberen te scheppen werd in ieder geval uiteindelijk beloond met een mega-hit.

Tekst: Anne van der Heiden
Foto: Jasmijn Schrofer