Zorgzaam gebouw

Het Nederlandse architectenbureau Mecanoo is internationaal bekend vanwege projecten als het nieuwe station in Delft, de bibliotheek in Birmingham en de campus van de technische universiteit in Manchester. Tot voor kort stonden zorggebouwen niet in Mecanoo’s rijtje met succesvolle projecten. Daar kwam verandering in toen Mecanoo de opdracht kreeg om het nieuwe Zaans Medisch Centrum te ontwerpen. Voor architect Ryan van Kanten een uitgelezen kans om zich als een atypische ziekenhuisarchitect bij Mecanoo op de kaart te zetten. En dat deed hij, met succes. Klaartje Til ging voor POM Magazine naar het kantoor van Mecanoo in Delft om Ryan van Kanten te interviewen, de architect voor wie het de normaalste zaak van de wereld is dat een gebouw verzorgend moet zijn.

Ik ga meteen met de deur in huis vallen. Kan een gebouw verzorgend zijn?
Ja, dat denk ik wel, maar dan moet je het gebouw als één geheel zien en niet als een laag die je erop plakt of achteraf toevoegt. Dat is waar wij bij Mecanoo proberen sterk in te zijn. Meteen vanaf het begin van het ontwerpproces zoeken we naar methoden om mensen in het gebouw een beter gevoel te geven. Bij ons project Zaans Medisch Centrum in Zaandam, heeft dat heel goed gewerkt. Het ziekenhuis wilde positiviteit uitstralen en wilde niet een klassieke soort ziekenhuis zijn. Zij hebben ook niet gekozen voor een typische ziekenhuisarchitect, waarvan er een aantal zijn in Nederland en waarvan de ontwerpen allemaal een beetje op elkaar lijken. Het ziekenhuis in Zaandam wilde iets anders. Mecanoo had nog niet eerder een ziekenhuis ontworpen en toch kwamen ze bij ons uit. Juist omdat ze iets anders wilden.

Wat maakt het Zaans Medisch Centrum dan zo anders dan andere ziekenhuizen?
Wat wij heel erg in ons hoofd hadden, was dat dit gebouw niet een ziekenhuisuitstraling mocht krijgen. Je moet niet het gevoel hebben dat je een ziekenhuis binnenkomt. Bij het ontwerpen van een ziekenhuis moet je rekening houden met een aantal zaken, zoals dat het makkelijk schoon te maken is en veiligheid staat voorop. Dat is bij ons ontwerp voor het Zaans Medisch Centrum natuurlijk niet anders geweest, want dat zijn vereisten. Maar in ons ontwerp ligt dat er allemaal niet zo dik bovenop. We hebben het gebouw meer ontworpen als een publiek gebouw dat de bezoekers bij wijze van spreken eerder het gevoel geeft in een foyer van een theater te staan, dan in een ziekenhuis.

Wat maakt een ziekenhuisgebouw dan verzorgend?
In ons ontwerp voor het Zaans Medisch Centrum hebben we geprobeerd om stressmomenten te voorkomen. Mensen gaan met tegenzin naar het ziekenhuis. Maar het moet, omdat ze ziek zijn of zorg nodig hebben. Vlak voordat mensen het ziekenhuis binnenwandelen hebben ze al een bepaald stressniveau. Mensen hebben ook een piek in stressniveau als ze in een wachtruimte zitten, net voordat ze door een dokter binnen geroepen worden. Een architect kan dingen bedenken die positief afleiden waardoor die stresspiek weer naar beneden afgebogen wordt. Voor het Zaans Medisch Centrum hebben we ervoor gekozen om met grafiek te werken. In samenwerking met het Haagse ontwerpbureau Silo is een grafisch ontwerp gemaakt dat tekeningen op de wanden laat zien. Enerzijds om de weg te wijzen, anderzijds om een gevoel van verwondering toe te voegen aan het gebouw. De bezoeker komt een publieke hal binnen van drie verdiepingen hoog en ervaart verwondering bij binnenkomst door een enorm grote tekening van een menselijk lichaam, verwijzend naar de medische wetenschap. Maar als je er goed naar kijkt zie je allerlei kenmerken van de Zaanstreek, zoals traditionele Zaanse huisjes en elementen uit de scheepsbouw. Dat is een grappige manier van afleiding. De eerste indruk is van: “Hé, kijk, wat is dit voor iets bijzonders?” en niet alleen maar: “Oh, daar is de bel, daar is de wachtruimte, daar moet ik zijn zo en zo laat”.

Denk jij als architect in dat soort thema’s?
Ik denk heel erg in termen van oriëntatie en daglicht. Mensen moeten meteen snappen waar ze zijn en waar ze heen moeten. Ze moeten de structuur van het gebouw direct kunnen overzien. Ik vind dat heel belangrijk. Ik vind dat je als architect ervoor moet zorgen dat je bij binnenkomst van een gebouw: rechts en links daglicht ziet, meteen ziet waar een lift is en je direct weet hoe het gebouw in elkaar zit. Daglicht is een must. Ik heb als vuistregel: maak nooit een wachtruimte waar geen daglicht is. Je biologie is erop geënt dat je moet voelen wat voor weer het is buiten, of het een regenachtige dag is of mooi weer. Dat moet je ook gewoon binnen kunnen ervaren. Dat helpt in de geruststelling en de verzachting van het stressgevoel. Daglicht helpt ook in de oriëntatie. Soms ontkomen we er niet aan om een gang inpandig te maken. Dan zorgen we ervoor dat aan het einde van die gang een doorkijk is naar buiten, zodat mensen altijd naar het daglicht toe lopen. En daar waar dat niet lukte hebben wij ervoor gezorgd dat er aan het einde van de gang een oriëntatiepunt met veel kunstlicht is. Zodat er in ieder geval een kijkpunt is naar de bestemming waar iemand naartoe loopt.

Hoe verdiep je jezelf als architect in dit soort aspecten wanneer je een gebouw gaat maken zoals het Zaans Medisch Centrum?
Door veel te praten met de gebruikers die gaan werken in het nieuwe ziekenhuis: de verpleging, de artsen, de maatschappelijk werkers, de vrijwilligers. Zij zijn allemaal ervaringsdeskundigen en hebben heel veel ervaringsinformatie. Tijdens het ontwerpproces hebben we twee jaar heel intensief gepraat met verschillende gebruikersgroepen. Juist bij zorgprojecten is het belangrijk te luisteren naar de gebruikers.

Speelt kleur een belangrijke rol in het ontwerp van een zorggebouw?
Bij het kiezen van kleuren voor bijvoorbeeld de afwerkingen van vloeren, wanden en plafonds, moet je rekening houden met een goede balans in prikkels. Het moet niet te saai zijn. Dus niet alleen maar wit. Maar te heftig is ook niet goed. Wanneer je ontwerpt voor een verzorgingstehuis voor ouderen zijn er valkuilen waarvoor je moet waken.

Wat voor valkuilen?
Voor een grote vloer met een afwerking in rubber of marmoleum is het beter om een egale vloerafwerking te maken en niet een afwerking waar ineens ergens een donker vlak opduikt. Mensen die slecht zien en mensen die moeilijk prikkels kunnen interpreteren, zouden kunnen denken dat ze in dat gat kunnen vallen. Bijvoorbeeld, mensen met dementie zijn daar heel gevoelig voor. Met felle primaire kleuren kun je ook de fout ingaan. Mensen met dementie weten niet hoe ze met zulke kleuren om moeten gaan.

Dus met felle primaire kleuren moet je oppassen?
Klopt. Bij verpleeghuizen zie je vaak pastelachtige kleuren; die zijn zachter en voor de mensen beter te begrijpen. Verder is het maken van contrast in het ontwerp belangrijk. Een witte deur, met een wit kozijn eromheen, in een witte muur, is lastig voor mensen met dementie. Zij snappen dan vaak moeilijk dat dat een deur is. Dan kun je beter het kozijn in een donkere kleur maken zodat ze weten dat ze daar doorheen moeten.

Jullie zijn nu ook bezig met het verpleeghuis Oranje Nassau ’s Oord in Wageningen. Hoe maak je van een verpleeghuis een verzorgend gebouw?
Voor dit verpleeghuis was het benaderen van het thuisgevoel een belangrijk thema. Als je uit huis moet omdat je gedwongen naar een verpleeghuis gaat, is dat een grote stap. Wat wij met ons ontwerp wilden bereiken, is dat je een verpleeghuis maakt waar je je thuis voelt. Dus jij komt daar niet als een patiënt een instituut binnen, maar we draaien het om. Je hebt daar je woning of je woongroep en dat is je huis. Mensen hebben hun eigen voordeur met een eigen huisnummer, en het verplegend personeel komt daar te gast. Je hebt heel veel eigen regie. Je mag zelf bepalen hoe je kamer eruit ziet, je mag je meubels meenemen. Als een opdrachtgever alleen maar zoveel mogelijk kamers in zoveel vierkante meter wilt hebben, omdat dat goedkoper is, dan kom je er niet. Het is belangrijk dat je nadenkt hoe je op de langere termijn een gebouw maakt dat voor de bewoners prettig is. Voor een verpleeghuis is ook de mening van de kinderen van die bewoners erg belangrijk. Zij laten tenslotte hun ouders achter bij het verpleeghuis.

Speelt locatie een rol bij het verzorgend maken van een gebouw? Zaans Medisch Centrum ligt langs een drukke snelweg.
Het Zaans Medisch Centrum ligt aan het einde van de A7 van Purmerend richting Zaandam. We zaten vast aan die locatie, het is hun grond, dus dat veranderen we niet zomaar. De oorspronkelijke vraag van de opdrachtgever was: maak een ziekenhuis waarbij het ziekenhuis precies aan de andere kant moest staan dan waar wij hem nu hebben geplaatst. En er moest parkeergelegenheid komen aan de voorkant van het ziekenhuis, richting de stad. Toen hebben wij in de competitie meteen al gezegd: “Wij kiezen ervoor om het om te draaien. Het ziekenhuis keert zich naar de stad toe, zodat je vanuit de stad en niet vanuit de snelweg, meteen het ziekenhuis inkomt. Zo presenteert het gebouw zich naar Zaandam en wendt het zich als het ware af van die snelweg.

Was het voor jullie belangrijk om het ziekenhuis weg te keren van het geluid?
Jazeker. Ons gebouw heeft ook een duidelijke knik. Het heeft een eenvoudige vorm, eigenlijk een lang gestrekte binnenstraat met daaromheen de bouwvolumes, waardoor het een alzijdig gebouw is- het heeft geen voorkant en geen achterkant. Door die knik te maken richting de stad, creëer je als het ware een welkomstgevoel, een gebaar van hier moet je zijn. Het is simpel in structuur, maar het werkt wel.

En de rest van de omgeving?
Het bestaande ziekenhuis wordt op dit moment gesloopt, op die plek komt een woonwijk. Zo verander je het ziekenhuis van een instituut aan de rand van de stad, naar een gebouw dat verweven is in een woonwijk, verweven in de maatschappij als het ware. Het ultieme voor een ziekenhuis is niet meer gezien te worden als een institutioneel gebouw, een fort waar je eerst door een poort moet om er te komen. Nee, het ziekenhuis is gewoon onderdeel van de maatschappij.

Wat zijn de trends die eraan komen als het gaat om het verzorgend gebouw?
Ik denk dat het institutionele karakter van ziekenhuizen zal verdwijnen. Het grote ziekenhuis waar je eerst met een auto naar een parkeerplaats rijdt en daarna het gebouw in gaat, dat zal denk ik in de toekomst steeds minder worden. Zorg zal zich steeds meer verweven in het normale straatbeeld en zorggebouwen zullen zich ontwikkelen tot een soort winkel waar je binnenstapt. Er zal natuurlijk altijd een kerngebouw zijn met operatiekamers en intensive care. Dit soort ruimtes kun je niet inpassen in een winkel. Maar om deze kernruimtes heen heb je ook een schil met verpleegkamers en een polikliniek. Waarom zou je van dat alles zo’n groot instituut maken? Voor het verzorgende karakter van het gebouw moet je er alles aan doen om het vooral laagdrempeliger te maken zodat een ziekenhuis binnenkomen minder stressvol wordt. Het zit ‘m niet zo zeer in de individuele kleuren en materialen maar in de totale uitstraling van het gebouw. Als je nu naar een verpleeghuis kijkt uit bijvoorbeeld de jaren zestig, dan zie je meteen dat het een verpleeghuis is. Ik denk dat dat niet goed is. Je moet niet het gevoel hebben dat je in een verpleeghuis woont, maar in een woongebouw waar toevallig zorg aanwezig is die je nodig hebt.

Fotografie: Mecanoo/Thijs Wolzak

Camilla Lonis-designer in LA

De Nederlandse Camilla Lonis werkt en woont in Los Angeles. Ze werkt in LA voor graffitikunstenaar Shepard Fairey, ontwerpt voor het modemerk OBEY Clothing en is designer director bij Studio Number One. Camilla sprak met Klaartje Til over haar leven in Los Angeles en legt haar uit waarom ze zoveel van Los Angeles houdt.

door Klaartje Til

Camilla, hoe ben je in Los Angeles verzeild geraakt?
Na mijn studie, grafisch ontwerp, aan de kunstacademie Willem de Kooning, heb ik een aantal jaren als freelance ontwerper gewerkt in Nederland. Op een gegeven moment kreeg ik steeds vaker opdrachten vanuit het buitenland en vooral van bureaus in New York, San Francisco en Los Angeles. Ik ben toen maar eens naar die steden op vakantie gegaan. Ik ging ervan uit dat ik LA niet zo spannend zou vinden. Maar toen ik er eenmaal was, ben ik heel snel van mening veranderd.

Waarom dacht je dat Los Angeles niet zo spannend zou zijn?
San Francisco leek mij interessanter. Daar is een hippiecultuur, de mensen zijn losser, er is mooie natuur, dat soort dingen. Het beeld dat ik bij LA had was dat van een platte stad met veel palmbomen, super warm weer en vol mensen met kapsones. Maar dat bleek helemaal niet zo te zijn. Het klopt dat LA een autostad is. Het is lastig om ergens te komen zonder auto of rijbewijs. Zodra ik door LA reed veranderde mijn beeld van de stad. Het is niet één stad maar zo’n dertig stadjes die samen Los Angeles vormen. Dat was echt een verrassing.

Wat gaf jou het duwtje om in Los Angeles te blijven?
Ik ben naar LA verhuisd voor de kunst en mijn beroep als designer. Binnen enkele maanden kwam ik bij toeval terecht bij Shepard Fairey. Hij is een succesvolle Amerikaanse straatkunstenaar. Hij heeft me aangenomen als design directeur voor zijn kunstgalerie Subliminal.

Shepard Fairey is een grote naam in de wereld van de hedendaagse kunst. Hoe was dat om door hem aangenomen te worden, om voor hem te werken?
Het was bizar. Enkele jaren daarvoor zat ik nog op de kunstacademie waar ik over hem las in kunstboeken. Ik keek enorm tegen hem op en een paar jaar later zat ik bij hem aan tafel in Los Angeles. Binnen de kortste keren werkte ik voor hem. Shepard is creatief directeur van Obey Giant en Subliminal, en ik werk direct onder hem. Dat is een vreemde gewaarwording. Ik word nu vaak in zijn kamer geroepen om helpen te kiezen tussen het ene of het andere ontwerp, voor een werk waarmee hij bezig is. Hij kijkt en luistert altijd heel goed naar wat er om hem heen gebeurt. Hij staat open voor andere meningen en zijn kunst heeft een positieve invloed. Dat inspireert mij heel erg.

Je bent ook designer voor het merk OBEY Clothing. Wat is die typische LA look?
Dat is heel afhankelijk van de buurt. In Echo Park kleden mensen zich super casual: een hele goede vintage spijkerbroek, maar wel een oude spijkerbroek, met een clean T-shirt, gewoon blanco met een los grafisch elementje erop. Verder niet te hard je best doen. Dat is niet cool. Maar je kunt je eigenlijk niet kleden als “een LA persoon” want over welk van de vele culturen heb je het dan?

En tot welke cultuur behoor jij?
In het dagelijks leven werk ik in Echo Park, ben ik kunstenaar en luister ik naar punk en metal muziek. Straatkunst beïnvloedt mijn werk en ik ben wat alternatiever. Maar ik ga ook uit in Beverly Hills en dan draag ik chiquere kleding. Als ik naar een feestje ga in West Hollywood kleed ik me stoerder. Dat vind ik juist leuk aan deze stad, dat er zoveel verschillende culturen zijn.

Je werkt in de wereld van design. Is design belangrijk in Los Angeles?
Design en kunst is belangrijk voor de stad. Er is veel te zien en te doen in LA. Veel musea zijn gratis. Er is een jeugdige kunstcultuur. De graffitikunst is belangrijk en erg zichtbaar, het is een belangrijke uitingsvorm. Als je kijkt naar het werk van Shepard Fairey dan zie je dat hij talloze murals heeft gemaakt. Die zijn vaak uitgegroeid tot een hele beweging. Bij Studio Number One doe ik veel grafisch design voor lokale initiatieven. Dat betekent dat ik vaak in LA mijn posters, banners en murals zie. Op een gegeven moment ben jijzelf de maker van de cultuur in LA. Dat is een verantwoordelijkheid die je draagt. Dat moet je met respect doen voor de mensen die hier vandaan komen, de LA natives.

Wat is de grootste aanpassing die je hebt moeten doen toen je in LA kwam wonen?
Ik moest wennen aan de manier waarop mensen hier autorijden. Ze rijden als gekken en dan heb je ook nog eens die achtbaans snelwegen in de stad. Maar als je van de stad houdt, wil je in elke buurt zijn en dan moet je veel autorijden. De stad is een grit en via het wegennet kan ik overal snel zijn. Het maakt niet uit hoe ver een locatie ligt. De snelwegen zijn zo gebouwd dat je er gewoon opeens bent. Los Angeles is een hele toegankelijke stad, zolang je een auto hebt. En zolang je buiten de spits rijdt (lacht).

Rotterdam-hotelvakantie in eigen stad

Om te ontdekken hoe een hotelvakantie in eigen stad voelt, boekte ik een natuurhuisje op een eiland in de Bergse Plas in Rotterdam: de Island Cabin. Nu wil het dat mijn vriend Jim en ik vorige maand naar een dorp net buiten Rotterdam verhuisd zijn. Technisch gezien is Rotterdam niet meer onze woonplaats, maar dat mag de pret niet drukken. De Maasstad voelt nog steeds als ónze stad, en na drie maanden verbouwen, verhuizen en weer verder verbouwen zijn we best toe aan een uitje. Island Cabin is niet voor één nacht te boeken dus boekten we er twee. We mogen er maandag vanaf 16.00 uur in en op woensdag moeten we om 12.00 uur weer weg zijn. Na een vroeg aangevangen thuiswerkdag krijgen we bericht dat de cabin al schoon is en dat we ook iets eerder mogen komen. We ronden snel ons werk af, lunchen wat en gaan onze spullen pakken. We moeten woensdagmiddag allebei weer acte de présence geven op kantoor- en bijbaan. Laptops en toebehoren gaan dus mee in de meest waterdichte rugtas die we hebben. Omdat we niet lang weg zijn, denken we dat het allemaal gaat passen in twee tassen. Dat is fijn, want onze heenreis mag kort zijn, ze eindigt met een heel bijzonder vervoersmiddel. We gaan overnachten op een eiland en daar komen we… per waterfiets!

door Zwaantje van Klaveren

Niet al te veel meenemen is dus het devies. We beginnen met inpakken. Een set schone werkkleren, een zooitje ondergoed en sokken, tandenborstels en douchefris: het hoeft allemaal niet veel ruimte in te nemen. Oh ja, de verrekijker gaat natuurlijk mee. Laten we ook een paar Donald Duckies in de tas steken. Goed, toch ook een leesboek. En ik kan mijn tekenspullen ook niet thuislaten, het schijnt daar prachtig te zijn. Opladers mee? Ja, opladers mee. Oh, misschien de EHBO-etui, je weet maar nooit. Hebben we een spelletje? Pak de yahtzeebeker maar, die is lekker klein. Zijn we er zo? Oh ja… nee dus. De boodschappen. We hebben geen idee hoe het waterfietsen gaat, dus we willen alles in één ruk meenemen. We baseren wat we willen eten en drinken deels op hoe makkelijk het te vervoeren is. Rond half drie staan we minder licht bepakt dan de bedoeling was te wachten op de metro: de twee rugtassen, én twee linnen boodschappentassen vol. Ik biecht op dat ik voor de zekerheid een tweede fles wijn in mijn tas heb gestoken. Mijn vriend begint te lachen: “Ik ook!”
Bij Centraal Station aangekomen, komt de tram aangereden wanneer wij aan komen lopen; dat zit niet tegen! In een mum van tijd stappen we weer uit. We lezen de instructies nog eens door: daar rechtdoor, daar naar rechts, door het hek de steiger op. We zien de waterfiets dobberen onder een oude treurwilg. Het regent al dagen af en aan, en donkere wolken trekken ook nu weer samen. Hoewel de eigenaar nog even heeft staan hozen in de waterfiets voor onze aankomst, ben ik blij dat ik twee lege plastic tassen in mijn zak gestoken heb. Na een beetje gewiebel en geschipper zitten we, met tassen en al, in de waterfiets. De bips droog op het plastic, de voeten op de pedalen – en daarmee de knieën enigszins in de buik gedrukt, we zijn allebei lang van stuk en stevig van bouw. Dat geeft trouwens niets, het fietsen gaat vlot en voor we het weten zijn we bij de plaats van bestemming aangekomen.

Alles is tiptop geregeld. Duidelijke route-, aanmeer- en sleutelinstructies zorgen ervoor dat we vlak voor de volgende bui binnen staan. We zijn meteen onder de indruk. Iedere vakantiehuiseigenaar zegt natuurlijk op de website dat het huisje smaakvol is ingericht, van alle gemakken voorzien en dat het uitzicht schitterend is, maar dat dat in dit geval echt waar is staat buiten kijf. De langgerekte, zwartstalen keuken heeft een lange houten bar met bruinleren bank erachter, en mondt uit in een lederen loungehoek met houtkachel. De lange zijde van het huisje bestaat bijna helemaal uit glas. We kijken uit over de houten vlonder, waar we banken, stoelen, een hangmat en een pizza-oven ontwaren. Overal staan planten. Island Cabin is stoer, sfeervol en met oog voor detail ingericht. Binnen ontdekken we een beamer met scherm, we zetten een muziekje aan en zien dat er ook een fles wijn voor ons klaarstaat – de vierde dus, dat belooft wat. Zodra de boodschappen in en om de koelkast opgeborgen zijn verkennen we de slaap- en badkamer. Daarna schenken we onszelf een glaasje in en genieten van het uitzicht. Als je hier in de lente of zomer bent, kun je de schuifpui meters ver opentrekken en verleng je de ruimte met de hele vlonder. Wij genieten vandaag toch liever vanachter het glas. Het is hier behaaglijk. De grauwe ganzen, kuif- en wilde eenden zwemmen af en aan. Een stel merels lijkt een nest te bouwen in een boom verderop, roodborsten en allerhande mezen verkennen het terrein. Een groepje brutale halsbandparkietjes inspecteert de boel even, er worden wat pinda’s gepeuzeld. Goed idee, wij trekken ook een zak nootjes open.

Uitkijkend vanaf de vlonder zien we de Straatweg in de verte, maar we zien vooral veel stadsnatuur – zelfs in de winter is het hier heel groen. Vanaf andere huisjes varen af en toe motor- en roeibootjes op en neer. Bij de cabin ligt een sloep, die is te huur, maar wij houden het bij de waterfiets. Het is geen weer voor lange boottochten en bovendien zijn we hier maar kort. Terwijl het langzaam donker wordt, genieten we van de lampjes die aangaan in de verte. Heel soms hoor je een vliegtuig, en als je erop let kun je buiten de snelweg horen. Toch voelt het alsof we helemaal weg zijn uit de stad en alleen op de wereld zijn. In de verte branden feestelijke lampjesslingers en zien we een mooie fontein. De grauwe ganzen laten af en toe gakkend weten dat ze er nog zijn. We steken de haard aan en bakken pannenkoeken. Omdat het vakantie is trekken we nog een flesje open. We nestelen ons in de loungehoek, het voelt een beetje als een zitkuil – in onze optiek het hoogste compliment dat je een zithoek kunt geven. We besluiten een film aan te zetten. Het vuur zorgt voor extra warmte en sfeer. Het is genieten. We kletsen nog wat, en zoeken dan ons bed op.

’s Morgens is het heerlijk wakker worden: door de smalle ramen naast ons hoge bed zien we de zon opkomen. De vogels op het water laten ook duidelijk horen dat ze er zijn. We mikken wat broodjes in de oven, bakken een eitje en zetten een lekkere bak koffie – die laatste trouwens door de cabin voorzien. Het ontbreekt ons aan niets. Jim moet vandaag nog een stukje vanuit huis, nou ja, de cabin dus, werken. Hij wil daarom om 9 uur even inbellen. We besluiten dat dat ook best vanaf het water kan. We vegen met een handdoek de stoelen in de waterfiets droog en trappen de plas op. Wat een uitzicht, we hebben zelfs even een waterig zonnetje in het gezicht. De collega’s lachen verbaasd: “Jim, waar zit jij nou?!” “Oh, ik zit met Zwaantje op een waterfiets, op de Bergse plas. Hoezo?

Het is droog en niet al te koud, de zon piept af en toe door de wolken. We besluiten om met de waterfiets naar de kade te gaan en een rondje om de Bergse Achterplas te wandelen. We wandelen Hillegersberg door. Het is even wennen, want je bent ineens weer vanuit de natuur in de stad. Maar wij komen hier niet vaak, en het is leuk om dit stuk van Rotterdam weer eens te zien. Al slingerend lopen we de plas om. Ondanks dat we het gebied kennen, voelt dit als een stadswandeling op vakantie. Tevreden komen we weer bij de waterfiets aan. Eenmaal aangemeerd pakken we een zoutje en drinken we een glaasje. Het is ook wel weer heel lekker om terug te zijn. De avond laat zich samenvatten met de woorden lanterfanten, uitrusten en genieten. Er is niet veel meer te doen dan naar buiten kijken; wanneer de zon verdwenen is, kijken we naar de vlammen van de houtkachel. We keuvelen wat, luisteren muziek, kijken een aflevering 2 voor 12 terug… Tevreden kruipen we ons mandje in.

We worden wakker tijdens de Slag om de Bergse Achterplas: de Nijl- & Canadese ganzen vechten luidkeels om de eer en glorie van de veenplas. Wij moeten helaas na het ontbijt onze spullen alweer pakken. We rekken ons verblijf zo lang we aandurven. We moeten om 12 uur weg zijn, maar pakken om 11 uur de waterfiets. Straks gaat er nog wat mis, het blijft spannend! Dat was niet nodig, blijkt achteraf. We blikken terug op een fijn verblijf. De waterfiets bracht ons op de heenweg in één keer in de vakantiestemming, op de terugweg blijft het vakantiegevoel gelukkig ook nog even hangen. In een ander seizoen zou een korte vakantie hier nog leuker zijn: het water op of in, iets meer van de buitenlucht genieten. Normaal gesproken zijn wij meer kampeerders, of boeken we een eenvoudige kamer op fietsvakantie of andere doorreis. Dit verblijf was een stuk kostbaarder, maar dat was het dan ook wel waard. Je bent echt even helemaal weg. En de vakantiefoto’s op de waterfiets zijn nu al legendarisch. We hebben ons geen moment verveeld.

POM Magazine Instagram

Utrecht- hotelvakantie in eigen stad

Wanneer wordt een hotelovernachting nou zo’n mooie beleving dat het verblijf zelf een ware vakantie is? POM Magazine redactieleden gingen op zoek naar het antwoord met de volgende opdracht: vind een hotel in je eigen stad, boek een kamer voor één nacht, check zo vroeg mogelijk in en zo laat mogelijk uit. Verlaat in de tussentijds het hotel niet en kijk hoelang het duurt voordat je je gaat vervelen. In deze serie namen we in drie Nederlandse metropolen, een hotel onder de loep. Anke Verbeek vertelt in het tweede artikel van deze serie over haar hotelbeleving. Anke woont in Utrecht en samen met haar partner was ze te gast in Hotel BUNK Utrecht.

SLAPEN IN EEN KERK
Hotel BUNK Utrecht zit in een oude kerk midden in het centrum, maar de sfeer in BUNK is allesbehalve kerks. De stemming is luchtig en expressief. Overal in het gebouw vinden we op muren en deuren ludieke oneliners. Verder hangt BUNK vol popart kunstwerken met bijbehorende tekstbordjes waardoor het voelt alsof je een tentoonstelling bezoekt. BUNK zet de klassieke elementen van de kerk naar eigen hand. Het licht valt door de glas-in-lood ramen op de bonte inrichting en het kerkorgel hangt als pronkstuk in de eetzaal. De BUNK-ervaring is überhaupt erg instagrammable en lijkt de droom voor influencers en social media fanaten. De medewerkers zijn supervriendelijk en komen meteen naar je toe om je te helpen tijdens het inchecken en het bestellen in de bar en het restaurant. Er wordt rekening gehouden met Gen-Z gasten, je kunt bijvoorbeeld digitaal inchecken via een zelf-incheckbalie.

BUNK BIEDT SPEELSHEID EN HUMOR
De gasten worden aangemoedigd om een #BUNKetlist te maken, met dingen die je altijd al in een hotel hebt willen doen, zoals kamernummer bingo of een kussen-schreeuw sessie. Verder organiseert BUNK tentoonstellingen, lezingen, poëzieavonden, cabaret, lichtinstallaties, livemuziek, filmvertoningen en soms een expositie van een artist-in-residence. Mijn partner en ik kwamen speciaal voor een Jazz concert van de band Bob Roos, die optrad in het restaurant tijdens het diner. Het motto van het BUNK Restaurant is trouwens, “Voor ons menu vliegen we de hele wereld over”. Dat was niet gelogen, op het menu staan oneindig veel opties aan vlees-, vis-, en vegetarische gerechten uit diverse wereldkeukens. Elk gerecht heeft een eigen twist, met net een ander ingrediënt of andere manier van opdienen, maar alles blijft lekker toegankelijk. Alle gerechten hebben een vega of vegan versie. Speelsheid en grapjes vonden we ook op de menukaart zoals het gerecht: SEND LOVE TO KITCHEN -unlimited $ 0.00. Het koffie kopje is net zo ludiek. Wanneer je het kopje leeggedronken hebt, kun je op de bodem “hi pretty” lezen. De gasten wordt een tafel toegewezen: een chique versie van een lange picknicktafel waar we mochten plaatsnemen naast andere hotelgasten. Het is een concept waar ik fan van ben. Het geeft een huiselijke sfeer helemaal als de hotelkat zomaar gezellig bij je komt zitten. Alle tafels zaten vol. Door de inrichting, de kleuren, de kaarsjes en de Jazz act was de sfeer heel warm.

WAS ER EEN FATSOENLIJKE BAR?
Jazeker, met allerlei wijnen, bieren en cocktails. De bar kwam ‘s avonds tijdens het diner en concert helemaal tot leven. Op de derde verdieping is een mooie loungeplek op een balkon dat uitkijkt op het grandioze orgel. Hangend over de reling konden we bijna het hele hotel zien met zijn bezoekers en gasten. Wat ons opviel is dat het publiek zo’n beetje om de paar uur verandert. Toen we ‘s middags incheckten voerden Utrechtse flexwerkers de boventoon. Een paar uur later maakten ze plaats voor Europese reizigers. Aan onze linkerkant dineerden bijvoorbeeld twee Spaanse vriendinnen en rechts van ons een Engels gezelschap. De sfeer is levendig, casual-chique en gelukkig vol ontspanning en plezier, afgezien van het business etentje verderop in het restaurant.

HOE LANG DUURDE HET VOORDAT JULLIE JE GINGEN VERVELEN?
We checkten om drie uur ‘s middags in en hadden om acht uur het diner met Jazz concert gepland. In de tussentijd konden we het hotel ontdekken, drankjes drinken en een beetje loungen, maar dat was net niet genoeg om de tijd te vullen. Het hotel wordt in de middag vooral gebruikt door flexwerkers, waardoor je niet zo snel in een relaxte mood komt. We voelden ons bijna schuldig dat we niet aan het werk waren. Ik vond het jammer dat je niet naar een spa kon gaan, sporten of buiten terrassen. De kunsttentoonstelling hadden we snel bekeken en ons Jazz concert was meer voor de sfeer hoewel BUNK ook grote popconcerten organiseert, waarbij het restaurant verandert in een concertzaal. Het personeel vroeg aan ons wat we nog gingen bezoeken in Utrecht. BUNK lijkt meer gefocust op gasten die activiteiten plannen buiten het hotel. We hebben genoten van het kerkhotel met entertainment, zalig eten en een goede bar, maar er was net niet genoeg beleving voor een dagvakantie in eigen stad.

POM Magazine Instagram

Amsterdam- hotelvakantie in eigen stad

Wat is eigenlijk een hotel? Het is een gebouw waar je kunt overnachten. Het heeft meestal een restaurant, roomservice, receptionisten, een bar en een ontbijtkamer. Maar, wanneer wordt een hotelovernachting nou zo’n mooie beleving dat het verblijf zelf een ware vakantie is? POM Magazine redactieleden gingen op zoek naar het antwoord met de volgende opdracht: vind een hotel in je eigen stad, boek een kamer voor één nacht, check zo vroeg mogelijk in en zo laat mogelijk uit. Verlaat in de tussentijds het hotel niet en kijk hoelang het duurt voordat je je gaat vervelen. In deze serie namen we in drie Nederlandse metropolen, een hotel onder de loep. In het eerste artikel van deze serie vertelt Polly Parker over haar hotelbeleving in Amsterdam.

HOTEL JAKARTA AMSTERDAM
Achter het Amsterdamse Centraal Station, midden op het IJ ligt het Java Eiland. Het is een plek met een maritieme geschiedenis want tot de jaren ’70 voerden oceaanstomers hier af en aan. Daarna werd het een haven voor kunstenaars, hippies en krakers. Nu schittert Hotel Jakarta op dit bijzondere eiland, een gebouw van glas en staal in de vorm van een taartpunt. Door de vorm heeft het vanbinnen veel weg van een schip. Op elke etage komen de kamers uit op een galerij die uitkijkt op een binnentuin vol tropische planten en palmbomen die reiken tot de tweede etage. Alle galerijen eindigen in de “punt van de taart” waar je lekker kunt zitten in comfortabele fauteuils met uitzicht op het IJ en de binnentuin.

LOPEN IN DE TROPEN
Ik had een arrangement geboekt met de mooie naam “Lopen naar de tropen” inclusief één overnachting, een uitgebreid ontbijt, Indische rijsttafel in Café Jakarta en parkeren in de garage onder het hotelpand. Ik kwam met de auto en was blij dat er veel ruimte is vlak voor de hotelingang om even te parkeren, zodat ik kon inchecken en een parkeerkaart bij de receptie kon ophalen. Nadat ik mijn bagage naar de kamer had gebracht, ben ik op onderzoek uitgegaan in het hotel. Het was een warme meidag en wat opviel was dat er nergens in de gemeenschappelijke ruimtes airconditioning aanstond. Hotel Jakarta heeft een enorm glazen dak met panelen die tegen elkaar opengezet stonden waardoor er een aangename milde bries in het hele gebouw stroomde.

HOTEL JAKARTA HEEFT EEN IN-HOUSE BAKKERIJ
Op de begane grond vond ik Bakkerij Westers waar hotelgasten, maar ook buurtbewoners brood en gebakjes kunnen kopen. De bakkerij heeft in het hotel een lunchroom waar je koffie, thee, taart en sandwiches kunt bestellen. Ik nam thee en een gebakje dat er prachtig uitzag. Ik mocht zelf de thee samenstellen. In een hoek stonden enorme flessen en waar je theeblaadjes “kon tappen” in een stoffen theezakje. De thee was van uitstekende kwaliteit en er was voldoende keuze. Alles werd geserveerd in modern Delftsblauw servies. Na mijn theepauze wandelde ik door de ellipsvormige binnentuin dat een soort mini oerwoud is met tropische planten. Alle hotelkamers kijken uit op de binnentuin waardoor het lijkt alsof je op een luxe schip bent. Alleen kijk je niet uit op een zwembad maar op een oerwoud.

WELLNESS CENTER EN ZWEMBAD
Maar Hotel Jakarta heeft zeker een zwembad. Het ligt op de eerste etage en het heeft een glazen binnenmuur. De zwemmers kunnen door die muur het tropisch oerwoud zien en aan de andere kant het IJ. Overal staan ligstoelen die allemaal uitkijken op het water waar de schepen voorbijvaren. Het is een smal zwembad maar lang genoeg om baantjes te trekken. Het Wellness Center is ook op de eerste etage met toegang tot het zwembad, de sauna en de beautysalon. Ik had een rug behandeling geboekt van anderhalf uur. Het Wellness Center heeft hetzelfde interieur als de rest van het hotel, maar het is er wel een beetje klein. De behandelruimte vond ik wel weer ruim en de behandeling was uitstekend.

CAFE JAKARTA
Na mijn bezoek aan de beautysalon ging ik even naar mijn kamer om me om te kleden voor het diner in Café Jakarta, een groot restaurant met een enorme bar en een open keuken. De Indische rijsttafel was smakelijk, maar erg mainstream. Als liefhebber van Indisch eten mochten van mij de kruidenmixen in de rijsttafelgerechtjes meer eigen signatuur hebben. Maar ik begreep dat de chef de smaken zo toegankelijk mogelijk moet houden, toen ik zag hoe een Duitse dame aan de tafel naast mij, een weifelende blik wierp op haar bord met Rendang Daging en de ober vroeg wat het eigenlijk voor gerecht was dat ze had besteld. Gelukkig staan er ook Westerse gerechten als zalm, oesters en entrecote op het menu. De lokale gasten waren smaakvol geklede eindtwintigers en dertigers die met hun date chique wilden dineren, want de entourage van Café Jakarta is chique. Verder veel jonge Oost-Europese gasten die er mooi en stijlvol uitzagen. De groepjes Duitse en Engelse toeristen (Busreis? Cruise?) een paar tafeltjes verderop daarentegen zagen er in hun gekreukte kleding uit alsof ze aan het kamperen waren. Tip beste mensen: hoe meer je je best doet om er verzorgd uit te zien, des te hartelijker worden de obers. Grenzend aan het restaurant ligt aan het water een breed buitenterras waar je na het diner kunt genieten van je koffie of aperitief. Maar ik heb geen koffie op het terras genomen want ik ging op zoek naar de Skybar.

SKYBAR MALABAR
In de “punt van de taart” op de achtste verdieping zit Skybar Malabar. Ook hier veel hout en glas. Je kunt de lichtjes van de gebouwen aan de overkant van het water zien met in de verte het oude Amsterdam, terwijl aan de andere kant de lichtjes van Amsterdam Noord schitteren. Voornamelijk gesoigneerde veertig plussers kwamen hier nog even wat drinken. Ik denk dat op vrijdagavond en in het weekend meer jonge mensen komen. Maar er heerste die maandagavond een leuke vibe. Malabar serveerde veel cocktails met combinaties aan ingrediënten die ik nooit eerder op een drankkaart heb gezien (saté cocktail?). Ik heb net op internet even de drankkaart gecheckt en gelukkig staan er nu wel cocktails op die me lekker lijken. Maar tijdens mijn verblijf trokken het mij niet aan. In plaats daarvan heb een glas champagne genomen, aan champagne kun je geen buil vallen.

HOUTSNIJWERK!
Mijn hotelkamer had houten wanden en een houten plafond. Verder was er een open badkamer, een aparte wc en een garderoberuimte. De slaapkamer kon afgesloten worden van dit alles met een schuifpaneel waarin een groot houtsnijwerk van een Indonesische danser te zien was. Ook de nachtkastjes hadden houtsnijwerk in de schuiflades. In de hele kamer voerde de kleur beige de boventoon, van vitrages en overgordijnen tot de bekleding van de zitbank. Verder was de kamer goed geëquipeerd. Er was een strijkijzer, een föhn, een espresso apparaat, een waterkoker, een kluis, badjassen, slippers en twee plastic halve liter flessen met water. De waterflessen met Delftsblauw decoratie mocht je als souvenir meenemen, ik gebruik ze nog steeds. Mijn kamer had een balkon dat volledig met glas was afgeschermd want het waait non-stop op het Java Eiland.

HEB IK ME VERVEELD TIJDENS MIJN VERBLIJF?
Ik checkte in op een maandag om 16:00 en de volgende dag checkte uit om 12:00. Hotel Jakarta is een lounge hotel, overal kun je chillen. De kracht van dit hotel zit ‘m in de architectuur van het gebouw dat optimaal gebruikmaakt van het uitzicht. Of je nu wandelt door de binnentuin, ligt op een massagetafel of ergens zit in een fauteuil, op een saunabank of in een ligstoel- overal kun je genieten van een adembenemend uitzicht. Zelfs tijdens het baantjes trekken in het zwembad. De hotelmedewerkers zijn behulpzaam en door de inrichting, het eten en de binnentuin waan je je in Indonesië, even weg uit je eigen stad. Heb ik me verveeld? Geen seconde.

 

POM Magazine Instagram

Wetenschapper der technologische bezieling

Dat een designer nadenkt over de vorm en functie van een ontwerp, daar kijkt niemand van op. Dat een filosoof de tijd doodt met nadenken over de ziel, verrast ook niemand. Maar een designer die de bezieling van objecten onderzoekt, dat is toch wel bijzonder. De Duitse ontwerper en wetenschapper Judith Dörrenbächer ging de uitdaging aan. Zij onderzoekt of objecten, dingen en technische systemen een ziel hebben.

“Van origine ben ik ontwerper”, vertelt ze POM Magazine. “Ik heb de meest uiteenlopende dingen gedaan, van grafisch ontwerp tot het vormgeven van tentoonstellingen. Ik heb gestudeerd aan de Köln International School of Design, waar ze het belangrijk vinden dat theorie en praktijk nauw verweven zijn. Tijdens mijn studie raakte ik gefascineerd door de theoretische aspecten van design. Ik besloot me bezig te houden met esthetische technieken waarmee je de realiteit kunt ontleden en samenstellen. Op dit moment ben ik druk bezig te promoveren op het onderwerp ‘technologische bezieling’.”

In 2015 organiseerde Dörrenbächer voor de Hochschule Niederrhein een conferentie in Krefeld, met als onderwerp: de bezieling der dingen. De resultaten en conclusies van deze conferentie publiceerde Dörrenbächer in het boek ‘Beseelte Dinge’. Momenteel werkt Dörrenbächer aan de Universiteit Siegen waar zij onderzoek doet naar de interactie tussen hersens en computer, voor een gehoorapparaat dat bestuurd kan worden door hersengolven. “Door de innovatieve technologie die gebruikt wordt in het gehoorapparaat ontstaat een nieuwe kijk op de relatie tussen passief object en actief subject. Dit past perfect in, wat binnen sommige animistisch theorieën, ‘magisch denken’ wordt genoemd”, legt ze uit. In het artikel Bezield of niet? praat Judith Dörrenbächer met POM Magazine’s Bert van der Zee, en vertelt zij over technologische bezieling, magisch denken en het vervagen van de grens tussen mens en object.

Tekst: Bert van der Zee
Fotografie: Maxi Uellendahl

Philip Rozema, de dichter

Ieder jaar benoemt de Rijksuniversiteit Groningen een dichtende student tot huisdichter. De zestiende huisdichter is Philip Rozema. In 2015/2016 raakte het publiek bekend met zijn gedichten via zijn bundel te ruime ruimte en via diverse audio- en video opnamen. Rozema (1993) is een dichter die graag optreedt op festivals. In mei 2016 sloot hij zijn huisdichterschap af met zijn eigen theatervoorstelling, Plusminus, een mix van woord, beeld, en soundscapes die hij met zijn stem maakt; een persoonlijk verhaal over de zin en onzin van zoeken naar geluk.

Op de middelbare school wist Rozema al dat hij universiteitsdichter wilde worden. Pas nadat hij zich drie keer had opgegeven, werd hij door de jury gekozen. “Als huisdichter werd ik gevraagd voor allerlei projecten en dan gaat de boel rollen”, vertelt Philip. Hij houdt niet alleen van het schrijfproces, maar ook van het voordragen van zijn gedichten. Nou ja voordragen, het is meer een performance, creatief bezig zijn, zonder gebonden te zijn aan papier. Zo probeert hij het enthousiasme bij zichzelf en het publiek vast te houden. “Ik vind het heerlijk om op te treden. Hoewel ik soms wat rustiger aan moet doen hoor, want als ik te veel moet optreden, sneeuwt het onder,” vertelt hij. “Een optreden geeft vaak een kick. Alle ogen zijn op jou gericht en je hebt zelf alles onder controle. In de poëzie kan ik echt mezelf zijn, het is een uitlaatklep. Op het podium komt het tot zijn recht.”

Als klein kind schijnt hij gezegd te hebben: ik rijm nog eens wat. Een familieanekdote die nu fier op de achterflap van zijn bundel te ruime ruimte prijkt. Zelf weet hij het niet meer, maar wel dat hij taal en taalgrapjes leuk vond. Op de basisschool kwam het los. “In groep zes en zeven had ik een leraar die ons liet dichten”, vertelt hij. “Ik schreef eerst poëzie en ben later pas gaan lezen. Misschien wel beter ook, zo zonder kaders.” De nominatie voor de Gouden Lijst, een landelijke prijs voor kind- en jeugdliteratuur, is voor Rozema een omslagpunt. “Daar is heel veel uit voortgekomen”, legt hij uit. “Ik was 16 jaar oud en heb toen de dichter en schrijver, Hans Hagen, mijn gedichten gemaild. Hij gaf het advies om contact op te nemen met de dichter, Ted van Lieshout. Ik heb toen Ted van Lieshout mijn werk gemaild en hij nomineerde me voor de Gouden Lijst.”

Toen ik Philip vroeg wat hem inspireert, antwoordde hij: “De taal zelf, denk ik. Een gedicht hoeft niet ingewikkeld te zijn maar het moet heel helder, minimalistisch zijn, iets op een andere manier laten zien”, legt hij uit. “Als ik een gedicht schrijf, probeer ik de kern te pakken. Het gedicht ons wi-fi uit de bundel te ruime ruimte is een maatschappij-ironisch gedicht. In dat gedicht heb ik mijn mening achter gehouden. Het is een observatie”, vertelt Philip. “Een gedicht hoeft niet altijd per se maatschappijkritisch te zijn”, legt hij uit. “Ontsnappen kan ook, en stilstaan. Het morele achterwege laten en geen oordeel vellen, kan mensen stil laten staan.” In, er is een weg, geeft Rozema een hoopgevend beeld. “Als je een weg maakt, is er vaak ook een weg terug”, legt hij uit. “Als je vastloopt, kun je terug. Het gaat altijd ergens heen als je niet stilstaat. Ik zoek niet zozeer naar licht in de zin van makkelijk, maar in de zin van kernachtig. Iets plaatsen, daarop doorassociëren en dan weer terug naar de originele plaatsing.” In zijn gedicht stop op contact legt hij een dag vast waarin je het gevoel hebt dat je het druk hebt, terwijl dat best wel meevalt. Het gevoel dat je nooit alles afkrijgt, altijd wel iets te doen is of op je ligt te wachten, een bericht bijvoorbeeld. Maar social media is voor Rozema niet per se een last. “Het is heel makkelijk om even naar een Facebook post te gaan, op zoek naar de beloning dat iemand iets gepost heeft”, vertelt hij. “Je hebt voortdurend het gevoel van: wat mis ik? Natuurlijk heb je de keuze, maar eigenlijk ook niet. De bewegingen die we bewust of onbewust maken fascineren me.”

Interview: Anne van der Heiden
Fotografie: Joyce ter Weele

DJ Coco Maria

DJ Coco Maria is geboren en getogen in Mexico, maar ze woont en werkt in Amsterdam. Vanuit de Nederlandse hoofdstad doet ze de uitzendingen van haar radioshow: Breakfast Club Coco. Haar radioshow trekt wereldwijd luisteraars. Anke Verbeek interviewde deze sprankelende DJ en zij sprak met Coco Maria over live radio, festivals en bubbels.

Door Anke Verbeek

Je hebt je eigen radioshow op World Wide FM en je doet DJ gigs op internationale festivals. Welke muziek draai je in de radioshow en op festivals?
Ik draai veel Latin, South American, Soul en Jazz. Soms wijk ik af van dit muzikale pad en draai ik bijvoorbeeld Franse of Japanse muziek. Dan mix ik verschillende muzikale stijlen. Zolang je er maar op kunt dansen en het zomers aanvoelt. Ik vind het geweldig als mensen de muziek die ik draai leuk vinden. De muziek raakt dan niet alleen mij, dat vind ik prachtig. Wanneer ik draai tijdens de show of op een festival, zie ik een denkbeeldige bubbel. Iedereen die geïnteresseerd is in mijn muziek betreedt mijn bubbel om samen de muzikale vibe te voelen en te beleven. Dat vind ik fantastisch.

Er luisteren wereldwijd mensen naar Breakfast Club Coco. Hoe kunnen de luisteraars de vibe van deze wereldwijde bubbel met jou delen?
De show heeft een chat en tijdens de uitzending sturen luisteraars chats naar de show. De show is altijd live en de luisteraars reageren live op wat ik doe in de uitzending. Soms draai ik een verzoeknummer als het beter in de uitzending past dan het nummer dat ik in gedachte had. Breakfast Club Coco is een ochtendprogramma dus ik begin de uitzending met rustige, zonnige muziek en ik eindig altijd met vrolijke, energieke nummers.

Je bent geen doorsnee DJ die hits draait. Je draait vaak muziek waar ik nog nooit van heb gehoord. Waar vind je die muziek?
Zoeken naar muziek hoort bij de job. Vroeger draaide ik alleen vinyl en was vaak in platenzaken te vinden. Ik draaide wat ik daar allemaal vond. Maar tijdens de Covid lock-down waren de platenzaken gesloten en ben ik op internetsites als Bandcamp gaan zoeken. Verder krijg ik promo’s van artiesten en ruil ik muziek met bevriende DJs. Mijn vriend is ook DJ en samen hebben we veel platen. Maar niet idioot veel hoor want als ik platen niet meer leuk vind verkoop ik ze of geef ze weg aan vrienden. Als het op mijn collectie aankomt, gaat kwaliteit voor kwantiteit. Ik vind het een fijn idee dat ik alleen maar platen heb die ik leuk vind.

Wie inspireert jou?
Ik heb vrienden die me inspireren met hun authentieke kijk op muziek. Je kunt je makkelijk verliezen in zaken die niets met muziek te maken hebben zoals imago en veel netwerken. Deze mensen wijzen me erop dat het om de muziek gaat. Iemand als DJ Gilles Peterson vind ik inspirerend. Hij is oprichter van World Wide FM en organisator van festivals. Ik vind het heerlijk om op deze festivals te draaien. Verder ben ik op het moment helemaal weg van DJ Sheila B. Zij heeft een wekelijkse show op WFMU, een radiostation in New Jersey. Sheila is twee jaar geleden gestopt met social media en is begonnen met een nieuwsbrief vol interessante informatie en links. In haar uitzendingen draait ze Indie, Rock en Punk, gemaakt door vrouwen of uitgevoerd door vrouwen. Sheila’s radioshow draait niet om haar maar om de muziek. Daar hou ik van.

Is draaien voor Breakfast Club Coco anders dan draaien op festivals?
De druk om mensen aan het dansen te krijgen, is er niet tijdens de radio-uitzendingen. Er is ruimte om een nummer te introduceren en ik kan in de radioshow meer verschillende muzikale paden bewandelen dan op een festival. Dat maakt het persoonlijker.

Je draait op heel veel festivals. Wat zijn volgens jou dé ingrediënten voor een geslaagde party?
De basiszaken moeten op orde zijn: de belichting, het geluid, de ruimte en het aantal mensen in die ruimte. Als er te weinig mensen zijn op een feest wordt het lastig, maar te veel mensen is ook niet goed. De beste parties zijn de feestjes waar mensen helemaal opgaan in de muziek. Ze dansen en gaan er helemaal voor. Ze zijn vol verwachting van wat er gaat komen. Ik raak ze met mijn muziek, zij antwoorden met dansen, juichen en klappen. Op een geslaagd feestje valt het me altijd op dat mensen zich geleidelijk steeds minder op mij richten. Ik vind het niet leuk om te draaien achter een draaitafel die op een podium staat. Mensen focussen zich op hun eigen ding als ik op gelijke hoogte sta als de menigte. De beste draaitafel staat op Wakana Reunion, dat is een festival in Spanje. Het festival is in een bos en de draaitafel staat op de grond, in een soort driehoek, helemaal omgeven door mensen. De interactie met de mensen is prachtig.

Wat is volgens jou het verschil tussen lokale FM radio en World Wide FM?
De meeste FM-stations gaan niet zo diep. World Wide FM gaat diep met hun muziek en het heeft een fijne community. De DJs zijn serieuze muziekverzamelaars, ze kennen hun vak en ze zijn afkomstig uit de hele wereld. World Wide FM is geen commercieel radiostation dus we zijn vrij om te draaien wat we willen. Muziekfanaten vinden altijd iets nieuws op dit radiostation.

Zijn jouw radio-uitzendingen altijd live? Of is het press & play?
De uitzendingen zijn altijd live. Als ik de show niet kan doen vervangt iemand mij, dus het is altijd live. Maar ik maak wel vooraf een selectie en aantekeningen als ik iets specifieks wil vertellen over een plaat. Ik heb wel eens een uitzending gedaan zonder me voor te bereiden. Wat een chaos. Ik kon de platen niet vinden en was alleen maar bezig met zoeken in plaats van relaxen en go-with-the-flow.

Je vindt het volgens mij fijn als de uitzendingen live zijn. Waarom?
Bij een live uitzending voel ik me echt een gastvrouw. Ik verwelkom de luisteraars, lees hun chats die ik meteen in de uitzending beantwoord. Ik merk aan de chats dat mensen naar de show luisteren omdat het live is. Niet alleen vanwege de muziek, maar ook voor de interactie, de warmte en het gevoel bijeen te komen en deel uit te maken van een gemeenschap. Tijdens de Covid lock-down, werd dat meer dan ooit gewaardeerd. Luisteraars willen graag dat de uitzendingen live zijn, ze willen interactie.

Foto: © Coco Maria

Steef Crombach- a Dutch woman in Austin

Drie jaar geleden ging de Nederlandse beeldend kunstenaar Steef Crombach naar Austin, vlak nadat zij in 2014 de Stroom aanmoedigingsprijs had gewonnen. Ze besloot die te gebruiken om op onderzoek te gaan in Texas naar het typische Amerika.

Steef Crombach (Maastricht, 1992) stelt alledaagse thema’s en banale objecten centraal in haar werk. Amerika, het land van de ultra consumptie, sluit daarop naadloos aan. Ze kwam terecht in Austin, een stad waar mensen veel interesse hebben in kunst en graag een kunstwerk in hun huis hebben van de kunstenaar die ze net persoonlijk hebben gesproken.

Steef heeft een verftechniek uitgevonden waarmee ze dubbelzijdige doeken maakt. Hierdoor kunnen de schilderijen gebruikt worden als space dividers en kunnen ze als installaties gepresenteerd worden. De scheidslijn tussen fine art en crafts, en de vast omlijnde ideeën hierover zijn voor haar een inspiratiebron voor het materiaalgebruik.

In haar werken onderzoekt Steef Crombach de patronen en objecten die onze dagelijkse omgeving vormgeven en die misschien wel deel zullen zijn van ons collectief geheugen, wanneer we later op deze tijd terugkijken. Klaartje Til sprak met Steef over de stad Austin, een liberale oase in het conservatieve Texas. In het artikel, Austin- een vreemde eend in de Texaanse bijt? kun je lezen waarom deze stad zo bijzonder is.

www.steefc.com

Nino Ferrari Mathis- Mister Beton

Nino Ferrari Mathis brengt met zijn Instagrampagina, Ninosbuilding, de architectuurstroom brutalisme naar het social-media publiek. Ferrari Mathis komt oorspronkelijk uit Parijs, groeide op in Brazilië en woont op dit moment in New York waar hij architectuur studeert aan Parsons School of Design. Via Instagram laat hij de prachtigste moderne gebouwen zien en vertelt hij waarom hij ze zo bijzonder vindt. POM Magazine’s editor, Giulia Weyerman sprak met Nino over zijn passie voor architectuur en voor brutalisme in het bijzonder. Ze probeerde erachter te komen wat het toch is met Nino en beton.

door Giulia Weyerman

Nino, wat vind jij van beton?
Ik hou erg veel van beton. Of het nu onbewerkt of afgewerkt is, ik vind het altijd mooi, helemaal bij brutalistische architectuur uit de jaren 60. Beton heeft een uitgesproken uitstraling en ik vind het op z’n mooist als het in contract staat met de natuur.

Op je Instagrampagina laat je veel brutalistische architectuur zien. Wat trekt je in deze architectuurstijl zo aan?
Niet zo zeer de esthetiek trekt me aan, maar de mentaliteit. Toen brutalisme op zijn hoogtepunt was in de zestiger en zeventiger jaren, was het ook op een creatief hoogtepunt. Ik beschouw brutalisme eerder als een manier van expressie dan een architectuurstijl. Veel brutalistische gebouwen hebben zeer experimentele ruimtes en vormen die we nu niet meer hebben. Mensen realiseren zich dat niet. Ze gunnen zich niet de tijd om te doorleven wat een architect voor hen heeft ontworpen. Het is heel bijzonder om in zo’n ruimte te zijn.

Het valt me op dat er nogal wat posts op je Instagrampagina staan met Braziliaanse brutalistische architectuur . Wat spreekt je zo aan in Braziliaans brutalisme?
Bij brutalisme denken de meeste mensen aan Oost-Europa en Sovjet architectuur. Misschien is dat de reden dat brutalisme geassocieerd wordt met grauw, troosteloos en grijs. Brazilië en Latijns-Amerika in het algemeen, heeft prachtige brutalistische architectuur omgeven met planten, bomen en natuurlijk licht. Mijn posts veranderen het beeld dat mensen bij brutalisme hebben. Ze beginnen het te waarderen en sommige worden echte fans.

Waarom post je voornamelijk over brutalisme en niet over andere architectuurstijlen?
De Instagrampagina is niet begonnen als een brutalismekanaal. Eerlijk gezegd maak ik me een beetje zorgen. Ik huiver ervoor een “brutalisme personality” te worden. Ik ben dol op brutalisme, maar het is maar een klein onderdeel van het scala aan architectuurstijlen. Het is een niche, een stijl die niet lang heeft geduurd, maar wel rimpeleffect teweeg heeft gebracht. Toen ik net begon met mijn Instagrampagina richtte ik me op hedendaagse- en moderne architectuur, met name het modernisme van de jaren zestig. De architectuur van de zestiger jaren vind ik zo interessant omdat het zulke contrasterende stijlen kende. Je had enerzijds gebouwen helemaal van beton en anderzijds gebouwen die vrijwel alleen uit glas bestonden. Mijn posts gaan heen en weer tussen deze uitersten en zijn een gespreksonderwerp in de comments.

Heb je een favoriet gebouw?
Eén van mijn favoriete gebouwen is Museu de Arte Contemporânea (MAC), in de buurt van Rio de Janeiro. Het is ontworpen door de architect Oscar Niemeyer. Het lijkt op een UFO. Als ik in MAC ben voelt het alsof ik op een andere planeet ben. Het is het mooiste gebouw dat ik ooit heb bezocht. Iedere keer wanneer ik in Rio ben ga ik erheen.

Hebben je volgers invloed op wat je post op Instagram?
Zodra ik een stad ga bezoeken plaats ik een reel waarin ik de volgers vraag, van welk gebouw uit die stad ze graag een post zouden willen zien. Weet je, het zijn heel vaak de volgers die ervoor zorgen dat ik een gebouw kan bezoeken of die een rondleiding voor mij regelen. Alle gebouwen die ik heb bezocht in Brazilië, zijn tips van volgers.

In hoeverre beïnvloedt brutalisme jouw ontwerpen?
Heel vaak, maar niet zonder controverse. Vorig semester ontwierp ik een gebouw van beton helemaal geïnspireerd op brutalisme. Toen ik mijn presentatie voorbereidde kwam de professor naar me toe. Ze zei: ‘Maar, Nino je kunt dit ontwerp toch niet uit beton laten bestaan.’ Ik antwoordde: ‘Waarom niet?’ Ze legde toen uit dat gebouwen uit beton niet duurzaam zijn. Vandaag de dag leer je tijdens de architectuuropleiding over duurzaamheid. Het is één van de redenen waarom brutalisme is gestopt, het is niet duurzaam. De gebouwen zijn van beton, ze zijn duur en vereisen veel carbonemissie. Maar architectuur studeren gaat ook over ontdekken wat jij als student mooi, leuk en belangrijk vindt en hoe je dat wilt toepassen in je ontwerpen. En uiteindelijk gaat mijn design, een ontwerp van een student, toch niet gebouwd worden. Dat heb ik de professor uitgelegd. Gelukkig ging ze ermee akkoord en mocht ik mijn ontwerp presenteren.

Is er een materiaal dat de rol van beton in brutalisme zou kunnen vervangen?
Met beton kun je hele vloeide vormen maken. Hout en baksteen zijn dan wel rechthoekig maar je kunt er denk ik dezelfde vormen mee maken als met beton. Het materiaal is in ieder geval warm. Beton maakt dat een gebouw koel en koud aanvoelt, vergeleken met hout.

Maar kunnen we het dan nog steeds brutalisme noemen?
Nee (lacht), misschien wel qua vorm, maar brutalisme is zo verbonden met beton en met de jaren 60. Het wordt lastig om het op die manier weer op de kaart te zetten.