Als kunstenaar heb je al snel een bepaalde reputatie hoog -of misschien laag- te houden. Zéker als je graag een biertje gaat drinken in je stamkroeg. En je weet: één bier is geen bier, dus een borrel wordt soms toch een feestje en een feestje loopt best eens uit de klauwen. En kunstenaars, zo zegt men, die zijn een beetje gek.
Ik ben wat dat soort dingen betreft een mens van extremen; go big or go home. Dat betekent naast groots feesten ook flink werken en naast die noeste arbeid ook knalhard relaxen. Tja, wat is er nou extremer dan een zooitje goeie tegenstellingen? Maandenlang 12 uur per dag aan een project werken, weekends incluis? Kan ik. Aansluitend een nachtje doorhalen voor een deadline? Prima, drie nachten als het moet. Natuurlijk niet voor het geld, maar voor de kunsten. Maar na zo’n deadlineseizoen kan ik ook schaamteloos lanterfanten. Wékenlang afwisselen tussen sauna, dierentuin en luie stoel. Dan een avondje kroeg en dat alles weer in de herhaling. Heerlijk! Mijn ruige kunstenaarsimago moest dan ook een lullige, oubollige tegenhanger hebben. Mijn vriend haakt gelukkig graag aan. Steeds vaker maakt een kroegentocht plaats voor een kilometerslange ochtendwandeling door bos of duin. Of met een kop koffie in de hand op een stoel voor een raam zitten. Wat doen we dan? Vogels spotten.
Ik zeg geen vogels kijken, dat klinkt te professioneel. Niet dat we geen mees van mus kunnen onderscheiden, maar een roofvogel die groter is dan een valkje heet bij ons al snel een buizerd. We leren er desondanks ieder jaar weer een paar soorten bij. Hoe meer we ervan weten, hoe leuker het wordt. Hoe het begonnen is, weten we niet precies, maar we zijn inmiddels lid van de Vogelbescherming en zitten jaarlijks te turven tijdens de Nationale Tuinvogeltelling. We monteerden onlangs een vogelvoederbakje aan ons raam. Bij iedere kool- of pimpelmees die er landt kijken we tevreden op. Het dikste exemplaar noemen we liefkozend de spekmees, alsof het om een soort vliegende slavink gaat. Als er een roodborstje op ons bakkie landt, gaat er nog net geen gejuich op: een róódborstje! Bij het zien of horen van een nijlgans, onderweg naar één van onze wandellocaties, fluisteren mijn vriend en ik elkaar steevast toe dat dat een gunstig voorteken is. Of het een mooie wandeling of een borrel na afloop belooft, laten we in het midden, maar gunstig is het.
Vorige week liep ik door het park naar de supermarkt en zag ik in de verte een buizerd vliegen – ja ja, ik weet het, misschien was het een havik. Dolenthousiast versnelde ik mijn pas. Ik wist zelfs een wiebelig filmpje te maken van hoe het beest de Groene Kruisweg overvloog. Filmpje op de app, vriendlief ook weer in zijn nopjes. Terwijl ik langs een bushalte stiefelde dacht ik dat dit wel het hoogtepunt van de dag moest zijn geweest. Op dat moment hoorde ik een roffel, vertraagde mijn pas, keek omhoog. Wéér een roffel, het moest een specht zijn! Uiteindelijk stond ik stil, één been in een plantsoen, boodschappentas in de ene hand terwijl ik met de andere hand boven mijn ogen de takken één voor één afspeurde, een enthousiaste grijns op mijn gezicht. Zo liep ik steeds dieper door de bosjes. Daar! Een grote bonte specht, kijk toch! Ik kon een schaterlach niet onderdrukken.
Ik keek op toen de bus aan kwam rijden. Zes paar ogen keek snel een andere kant op. Een kind vroeg iets aan een volwassene, die op zijn beurt tegen zijn voorhoofd tikte. Dat ik nog naar boven wees en ‘Een specht!’ riep terwijl ik uit het plantsoen klom maakte het geloof ik alleen maar erger. De bus draaide de Groene Kruisweg op en reed, achter de korsakovkliniek langs, uit het zicht.
Ach, ik heb een reputatie hoog -of laag- te houden.
Kunstenaars… die zijn een beetje gek.