Vandaag was er eindelijk zon. Ook was het niet langer zo koud dat mijn vingers en kuiten bevroren bij alleen al de gedachte om naar buiten te gaan. Nog belangrijker: het waaide niet meer zo hard dat ik kans liep om met lichtgewicht fiets en al te worden opgetild en voor auto’s neer te worden gesmakt. Ik weet het, de echte bikkels en de profs zijn al veel eerder begonnen. En nu ging mijn bloed ook kriebelen. Heel erg zelfs. Het is FIETSSEIZOEN!
Een goede voorbereiding is het halve werk. Fietskleren genoeg, al mag Joost weten waar ik de mouwen van mijn fietsjackie heb gelaten. Dat kon wachten. Het werd tijd om de fiets letterlijk van stal te halen en in de binnentuin in het zonnetje te zetten. Banden prima. Maar – foei! – ik ontdekte nog herfstmodder op het frame. Ik poetste het liefdevol schoon, en voorzag de ketting van wat fijne biologisch afbreekbare olie. Daarna was het time to get really dirty: mijn remblokken waren nodig aan vervanging toe. Ik ging de berging in om het al eerder aangeschafte verse stel blokjes en mijn gereedschap te pakken en vond bij terugkomst drie mannen die over mijn fiets stonden gebogen.
Stel je bent een man. De zon schijnt en je ziet een vrouw in T-shirt, kort spijkerrokje op hippe laarzen een racefiets poetsen. Toegegeven, dan zou ik ook barsten van nieuwsgierigheid en een pauze nemen. En mijn fiets mag er best wezen. Ik keek als een trotse moeder toe hoe zij – zich volkomen onbewust van mijn terugkeer – wat technische termen over en weer slingerden. Wielertaal beheers ik inmiddels aardig, maar de precieze benamingen van alle onderdelen ken ik niet. Ik weet dat mijn fiets een Giant is en het leeuwendeel van wat eraan hangt Shimano, en dat laatste heb ik alleen maar onthouden dankzij de documentaire ‘Nieuwe helden’ over de Argos-Shimano ploeg. Maar persoonlijke helden heb ik niet. Alhoewel… Dumoulin komt er dichtbij. Al is het alleen maar omdat hij de verslaggever die hardnekkig naar een negatief verhaaltje bleef hengelen het nakijken gaf toen hij voor de zoveelste keer pech had bij de Amstel Gold Race, om vervolgens doodleuk de eerste dagen van de Giro – in Nederland!! – in de roze trui te gaan rondcrossen.
Terug naar mijn Giant-Shimano. De mannen bij mijn fiets moest ik op een gegeven moment wel storen in hun onderonsje. Mijn huismeester met twee rechterhanden keek van mij naar de tot het bot versleten remblokjes en zei: “Heb je wel…” “Inbussleutels?” vroeg ik, “Tuurlijk.” Verbaasd keek hij toe hoe ik mijn reparatiesetje openritste, de juiste sleutel koos en monter de blokjes los begon te schroeven. Hij hield mijn fiets volkomen nodeloos rechtop; ik slikte de opmerking in dat mijn standaard nog wel prima functioneerde maar in. Toen mijn handen en lange nagels zwart werden van het smeer kon hij het niet langer aanzien. “Heb je dit wel eerder gedaan dan?” “Nee… gewoon een kwestie van uitproberen.” Hij schudde zijn hoofd. “Geef hier dan. Doe ik het ff.” Ik bleef koppig zoeken naar de juiste combi van piefjes om de blokjes op de juiste afstand van de band te krijgen. “Als ik middenin de polder zit moet ik het ook zelf doen.” De andere twee heren waren hun schroom verloren nu ik één van hen bleek te kennen. Drie man sterk coacheden ze me door het eerste blokkie heen. “Beetje omhoog!” en “Vast is vast, hè!” behulpzaam in de remmen knijpend en aan het wiel draaiend om te kijken of ie aanliep. De drie blokjes daarna gingen 10 keer zo snel. Eéntje zei wijselijk: “En nu even testen hè. Als het niet goed is, kan je het hier nog stellen, zo, dit losdraaien en dan aantrekken”. Joh. Dat wiel had ik nou toevallig wel al uitgevonden. Een ander ging in zijn dadendrang maar een bijdrage leveren in de vorm van koffie halen, die ik – uiteraard – wel dankbaar accepteerde.
Tijd voor dat testrondje. Nou gaan kort spijkerrokje en wielerhouding niet samen, maar ze keken zo serieus en hoopvol dat ik mijn trots maar inslikte. Ik vroeg wel mijn huismeester de telefoon uit mijn kontzak te vissen omdat die anders onherroepelijk bij de eerste bilbeweging op de keien zou kletsen en klom met smerige handen en al op mijn fietsje. Hierna ging ik de handvaten toch vervangen. Tijdens mijn rondje bleven ze me coachen: “Even doortrappen, beetje snelheid maken! Langzaam inknijpen die remmen!” Toen ik afstapte zei mijn huismeester: “Jij bent geen echt meisje hè.” Hij is een Scheveninger, die hebben wat aparte humor dus ik was niet zeker of het positief was. Ik keek hem eens aan, maar het leek in de verste verte niet op de belediging die ik ooit eens van een vriendin naar mijn hoofd kreeg geslingerd toen we samen op vakantie waren en ik zee alleen maar associeerde met als een gek kajakken terwijl zij de godganse dag wentelteefje lag te spelen: “Weet je zeker dat je wel een meisje bent?!” Nee, geen echt meisje uit de mond van mijn huismeester was bedoeld als licht bewonderende constatering. Volgende stap is een stoer wijf, maar dat heb ik nog niet bewezen. Ik denk dat ik daarvoor eerste de Hollandse bocht zal moeten ronden of de hel van het Noorden zal moeten trotseren. Maar vooralsnog is ‘geen echt meisje’ mijn geuzennaam. Laat dat wielerseizoen maar komen.