POM Magazine

POM Magazine, Magazine voor Stijl & Cultuur

POM Magazine

Wat is het toch met mannen en rotjes?

Er zijn van die typische echte mannendingen, waar alleen de bezitters van een Y-chromosoom lol aan lijken te beleven. Eén van de dingen die mij al van jongs af aan bezig houdt is het fenomeen rotjes. Ze maken herrie, stinken en verder doen ze niets. Behalve je verwondingen bezorgen als je niet uitkijkt. Geen van allen positieve eigenschappen lijkt mij. Dus wat hebben mannen toch daarmee?

Mijn broertje en zijn kompanen waren er al op de rijpe leeftijd van 7 jaar mee bezig. Met zakken vol rotjes in groepjes de buurt onveilig maken, een spoor van knallen achter zich latend. Ze gingen in afvoerputten, in containers, in de sloot, in de brievenbus, werden ingegraven met blikjes er bovenop, aan elkaar getapet; hun vindingrijkheid in de zoektocht naar de ultieme knal leek oneindig.
Ik hoor nog het extatische: “zoooooo heeeeee!” van de jochies als er weer zo’n bom een putdeksel deed klapperen of een conservenblikje opblies. En dan het wedstrijdje wie hem het langst in zijn hand durfde te houden. Met een aangemeten nonchalance werd zo’n ding dan op het laatste moment achteloos neergegooid. Vervolgens een dappere poging om geen spier te verrekken terwijl ze op hun gemakje wegsjokten als dat ding afging.
Ik snapte er toen al geen jota van. Ik werd absoluut niet extatisch van die knallen. Sterker nog, ik werd schijtensbang rond oud en nieuw, omdat je nooit wist of zo’n groepje net een rotje voor je voorband zou gooien wanneer jij langsfietste. Want oh, wat was dat leuk, zo’n live gillende keukenmeid. Ik werd er alleen maar pissig van.

Oké, laten we ons proberen te verplaatsen in de psyche van schooljongetjes.
Kattenkwaad, iets dat een klein beetje verboden is. Van mamma mag het niet, mamma vindt het zelfs helemaal niet leuk, tja, dat maakt het natuurlijk extra aantrekkelijk. Dat zou misschien de aantrekkingskracht van illegaal vuurwerk kunnen verklaren: hoe verbodener des te leuker en spannender. Of is het misschien ook wel machogedrag met iets potentieel gevaarlijks? Per slot van rekening begint die pikorde-selectie al zodra ze kunnen lopen. Kunnen de schatten niet helpen, het is oerinstinct. Dat waaghalzerige gedrag met die dingen is daarmee ook verklaarbaar: degene met het meeste lef (die de brievenbus van de meest sacho buurman opblaast bijvoorbeeld-iedere buurt heeft wel zo’n boeman) is de leider van het spul. Dan territorium afbakenen. Mmm. Kan ook nog meespelen: ‘die van de straat verderop’ moeten zich vooral niet op ons speelterreintje wagen.

Maar wat is dan in Godsnaam het doel van zo’n ding in een hondendrol steken en die lanceren? Want dat deden die smeerlappen ook. Het schijnt nog steeds een hobby te zijn van de huidige generatie rotjochies. Ik kom er niet uit.
Gewoon kwajongens en – vooruit – puberaal gedrag? Maar waarom houdt het dan niet op als ze ouder worden? Er wordt nog steeds door hele legers mannen likkebaardend naar de vuurwerkfolders uitgezien, eindeloos gewikt en gewogen welk vuurwerkpakket dit jaar aangeschaft zal worden. En oh jongen, als dan die klokwijzer richting 12 schuift zijn ze niet meer te houden. Aansteeklonten (vroeger peuken) en lege flessen staan al vanaf de vroege avond in de aanslag, er kan nog net even een Nieuwjaarszoen af en dan weten ze niet hoe snel ze buiten moeten gaan spelen. Kinderen erbij geen bezwaar: een pa-zo leermomentje lijkt de pret alleen maar te verhogen. Jong geleerd…

Als volwassene kan ik een mooie vuurpijl wel waarderen, ook als ie een flinke knal geeft. Maar wat de lol is van een duizend- of miljoenklapper ontgaat mij volledig. Ben je nou een Chinees, dan zou het nog gezien kunnen worden als een cultureel fenomeen: daar is het een traditie om boze geesten weg te jagen met zoveel mogelijk herrie. Maar de laatste periode waarin wij ons nog bewust met boze geesten bezighielden ligt ergens in de vroege Middeleeuwen. Kan me niet voorstellen dat het daar nog vandaan komt.
Ho! Stop! Rewind naar de knaltraditie, want die hebben wij ook. ‘Twents vuurwerk’ in de volksmond, oftewel carbidschieten. En niet alleen bij Oud en Nieuw, ook bij andere feestelijkheden, zoals bruiloften. Ik heb me zelfs laten vertellen dat een stel Achterhoekers het meenam naar Le Mans om daar de camping bleu te verblijden met rondvliegende melkbusdeksels. Je zal er maar staan met je peperdure karretje of oldtimer. Hoe het werkt: Prop een melkbus vol met carbid en een beetje water, en dan is het de sport om het deksel er met een zo hard mogelijke knal af te schieten. Het fenomeen staat zelfs op de lijst van Nederlands erfgoed. Ja, u leest het goed. Maar waarom het een traditie is nergens terug te vinden. Waarschijnlijk een overblijfsel uit de Germaanse tijd waarin we ons nog wél bezig hielden met geesten, maar niemand geeft uitsluitsel.

Terug naar de psyche van grote mannen gekoppeld aan rotjes.
Ik kan natuurlijk de wagenwijd openstaande deur intrappen: dat mannen gewoon nooit geheel volwassen worden, maar dat is een beetje te gemakkelijk en te feministisch generaliserend. Bovendien wil ik het echt snappen. Niet afdoen met zo’n dooddoener. De historie van vuurwerk induiken, biedt ook slechts gedeeltelijk soelaas: sinds de uitvinding van het buskruit is het in vredestijd usance om de kunde met het goedje te demonstreren. Daar vinden onze vuurwerkshows hun oorsprong. Zijn we weer terug bij machtsvertoon dan wel territoriumdrift: waag het niet om ons aan te vallen, want kijk eens hoe goed wij zijn! Of moeten we het loskoppelen van het gedrag van de jochies en het zien als een manifestatie van de homo ludens? Speelgoed voor volwassenen?

Het blijft van mijn kant allemaal giswerk. Dus hebben we het mannen uit verschillende leeftijdscategorieën gevraagd: wat maakt rotjes leuk?
Ik stak rotjes af als puber, omdat ik…eh…een puber was en moest rebelleren. Nu niet meer. Volwassen mannen die graag rotjes afsteken willen misschien gewoon niet opgroeien. Anderen willen gehoord worden: ik maak lawaai, dus ik besta.”
“Ze ontploffen, ze hebben kracht en dat doet dingen ontploffen, maken lawaai.”
“Ze laten andere mensen schrikken en het is het anticiperen op het schrikken wat het leuk en spannend maakt. Het liefst moeten rotjes ergens in zodat het lawaai en het effect van ontploffen groter wordt. Ze moeten gebundeld worden, zodat ze nog meer lawaai maken en dingen doen ontploffen.”
“Het is gewoon supergaaf zo’n duizendklapper. Weet niet waarom, het is een soort wow-gevoel.”
“Mijn moeder haatte ze en wilde niet dat ik eraan mee deed. Daarom deed ik het juist wel denk ik.”
“Gewoon cool met je vriendjes samen, het heeft iets stiekems. Ergens ingooien en dan snel wegrennen als de knal komt. De angst dat je betrapt wordt omdat je iets doet dat eigenlijk niet mag.”
“Ook wel dat het een beetje gevaarlijk is. En altijd leuk als meisjes dan schrikken.”
“Het heeft ook iets te maken met indruk op meisjes maken. Althans, jongens denken dat het indruk maakt op meisjes.”

Noot bij de laatste twee: Als ze indruk willen maken op de meisjes slaan de jongetjes echt helemaal de plank mis. Schrikken en gillen is gelijk aan aandacht, denken jullie dat echt, jongens? Ik geef jullie op een briefje dat je er niet veel indruk mee zal maken. Eerder het tegendeel.

Maar ja, die antwoorden. Wat mij betreft is de uitslag op zijn minst onbevredigend te noemen. Verder dan een soort omschrijvingen van een soort manifestaties van een soort onderbuikgevoel komen we niet.

Als de mannen het waarom zelf niet eens kunnen beantwoorden, moeten we misschien maar gewoon concluderen dat er verschillen tussen man en vrouw zijn. En dat we zoiets instinctiefs van de andere sekse helaas nooit helemaal zullen kunnen begrijpen. Zie het indruk maken op meisjes.
I rest my case.

AAG

AAG

Murphy!

Als er één wet is die een eigen leven is gaan leiden, dan is het die van Murphy wel. Kan Murphy niets aan doen. Hij bekt gewoon lekker. Inmiddels wordt dit adagium toegepast op alles wat fout gaat op het meest ongunstige moment. En ja, daar maak ik me ook schuldig aan. Hij klopte gisteravond aan terwijl ik op de fiets zat, in het donker, met regen, op een bloedlink punt. Waar ik altijd al bang voor was, gebeurde: er kwam een fietser zonder licht van de spookrijdkant. Ik schrok me de tandjes, belandde in de tramrails door een onwillekeurige ruk aan het stuur en hoppekee, daar ging ik. Hand gekneusd, knie fiks gekneusd en knie ook open. Right. Toen wist ik nog niet dat Murphy 24 uur zou blijven plakken voordat ie er tabak van kreeg.

Vanochtend moest ik vanwege de blessures met de tram naar het werk. Door mijn gehink miste ik aansluiting op aansluiting op aansluiting. Vervolgens besloot mijn computer op het werk alle Microsoft software te gaan updaten. De meest irritante consequentie hiervan was wel dat de caupy peest functie het ineens niet meer deed. Terwijl ik uiteraard net kilo’s data te verwerken had. Dus in plaats van snel muizen, kon ik alles overtypen met één half lamme hand. Tegen 17.45 uur was ik zo bloedsacherijnig door de pijn en al het computer gedoe dat ik besloot mijn biezen te pakken. Tram, dus staan en ik belandde uiteraard precies aan de verkeerde kant van het station. Maar voor één keer leek een vertraagde trein in mijn voordeel te werken. Ik hobbelde het takkeneind naar spoor 14 met mijn zere poot… om daar vervolgens te horen te krijgen dat ie toch niet ging rijden, want er was geen hoofdconducteur. Dus het hele takkeneind weer terug gehobbeld naar spoor 2 door de krioelende spitsmassa heen waarvan minstens 80% denkt dat ze door je heen kunnen lopen, maar hallelujah, de trein verscheen. En ik bemachtigde een zitplaatsje. En hij vertrok op tijd.

Om ergens tussen Heemstede en Leiden ineens in de middle of the polder te gaan noodremmen! Letterlijk: er kegelden tassen en mensen door de coupé dat het een lieve lust was. Toen iedereen zich had hersteld van deze inbreuk op hun mobiele uurtje, vertelde de conducteur dat de trein dit helemaal zelf had gedaan. Bummer. Er was dus geen lolbroek aan de noodrem gaan hangen die wij konden vervloeken, maar de trein zelf dacht dat er een noodgeval was. Achter een zelfdenkend mormel zitten is één ding, erin is een stuk angstaanjagender. Om me heen werd al druk geappt, gebeld en gemessengerd met het wachtende thuisfront, alternatieve kidsophaal-, boodschappendoen- en kookschema’s geregeld, voordat de conducteur überhaupt een uitspraak had kunnen doen hoe lang het kon duren. Maar na een klein kwartiertje klonk er een angstaanjagend gesis en begon de trein langzaam op te trekken. Boodschap: de storing zat in het achterste treindeel, dus dat gedeelte gingen we lozen op het eerstvolgende station: Leiden. En waar zat ik in? Juist. Jippie. Nog meer hobbelen met een zere poot naar het treinstel dat wèl verderging, in het vooruitzicht. Op een overvol perron. Een dame naast mij zag mijn gezicht betrekken en begon een zowaar een meelevend gesprekje. Vlak voor Leiden stond ze op, wenste me succes want zij hoefde niet verder… om vervolgens maaiend met haar armen net overeind te kunnen blijven voor de volgende noodremactie van onze trein. Ze grijnsde. “Met de haven in zicht…”, riep ze, “stranden op een zandbank…”vulde ik aan. Hier en daar werd gegrinnikt. Nog geen 400 meter verder en we hadden wel langs het perron gestaan. Ze ging maar weer zitten. De conducteur meldde dat de trein dacht dat er deuren openstonden en daarom had geremd. Ze grijnsde nog eens. “Verdorie, ik had moeten wachten met opstaan tot we er echt waren”, zei ze. “Yup!” antwoordde ik, “dat was de Goden verzoeken. Want als Murphy langs komt neemt ie meestal zijn hele familie mee.” En ineens begon die hele vermoeide gestreste forensenspitscoupé hardop te lachen. En begon – nog veel opvallender – mee Murphy woordspelingen te maken. Live. Niet via een nieuw opgerichte groepsapp of #zelfnoodremmendetrein.

Op de één of andere manier slaagde de machinist erin het zelfdenkende mormel weer te overrulen en kropen we 10 minuten later Leiden binnen. Vol spanning bekeken we met de neus tegen het raam het naderende perron om uiteindelijk met gejuich te vieren dat onze Eagle geland was. We wensten elkaar wel thuis of succes met de rest van de reis, en stuiterden, socialer dan ooit, deuren openhoudend opgelucht de trein uit. Hield het daar op? Neen. De meligheid cum saamhorigheid sloeg zelfs over op de wachtende massa. Mensen met door de vertraging lege telefoons werden geholpen aan ov-info door mensen met nog wel batterij. Er werden peuken gebietst- en gegeven. De conducteur en machinist van onze trein kregen een thumbs-up waardoor ze nu waarschijnlijk nog van slag zijn: ze waren voorbereid op klappen. En een gast waar ik in het wild met een straal van 100 meter omheen was gelopen hield een plekje voor me vrij in de volgende overvolle trein.
En nu ben ik eindelijk thuis. Gefrustreerd? Gek genoeg niet. Nagrijnzend mijmerend over de onverwachte sociale effecten, geniet ik des te meer van mijn kop opgewarmde soep. Hoe hard Murphy ook zijn best deed om verdeeldheid en sacherijn te zaaien, de wet van Cruijff kwam, zag en overwon uiteindelijk glorieus. Want elk nadeel heb inderdaad zijn voordeel. Amen to that, bro.

AAG
AAG-klein

Wat is het toch met Mini?

In mijn kennissenkring heb ik twee Mini-rijdsters. Al kan ik niet helemaal uitleggen waarom, beide dames vind ik inderdaad echte Mini’s. Ondanks enorme verschillen qua karakter, werkkring, sociaal leven en persoonlijke interesses. Het heeft iets te maken met een klein, eigenwijs autootje waar stiekem een heleboel power in verstopt zit. Surprise! Een Mini rijden is een statement. Maar waarom kiezen die dames voor Mini? De ene kan het alleen maar gevoelsmatig uitdrukken: “Tja, het is het gewoon. Waarom, geen idee. Maar het moet een Mini zijn.” En als ik haar dan weer weg zie scheuren in dat ding, denk ik, ja, ik kan me jou ook niet in een andere auto voorstellen. Kiezen vrouwen eerder een kleiner autootje? Ik denk het wel. Bij mannen speelt toch al gauw uiterlijk vertoon een rol, vrouwen zijn praktischer: waar heb ik hem voor nodig? Kan ik hem overal parkeren? Vrouwen hoeven ook niet per se de strijd aan met andere autobezitters. Alhoewel: daag ze niet uit.

Lang, lang geleden had mijn moeder een klein, opvallend, want knalrood Fiatje. Niet zichtbaar was dat het bakkie best wel wat vermogen onder de kap had. Enfin, wij reden met zijn tweetjes naar opa en oma. De snelweg ging als een zonnetje, maar toen…. Bij een lange afrit zat er een dikke bak vervelend in haar kofferbakje en die overschreed haar irritatiegrens. Daar moet je echt heel veel voor doen, maar als je hem bereikt… Zoek dekking. Voor het eerste stoplicht kwam hij opdringerig naast ons staan gieren met zijn gaspedaal. Mijn moeder bleef strak vooruit kijken, zette haar kaken op elkaar, stak haar kin vooruit en neus in de lucht en zei: “Houd je vast.” Ze trok die bak van hem er volledig uit tot het tweede rode stoplicht. Zelfde scenario, alleen vlak dáárna werden de twee banen één baan, met een bocht erin. Tricky. We hadden echter één voordeel: mama kende die weg met haar ogen dicht. Ze vertrok nog steeds geen spier, maar zei triomfantelijk: “Nog eens”. En trok hem er een tweede keer finaal uit, zodat hij tot aan het dorp verplicht achter ons moest blijven. Uiteraard bleven wij netjes onder de maximum snelheid tot onze afslag. Toen zei ze, nog steeds met effen gezicht: “Nu ga ik iets doen wat jij niet mag”, en gaf de man stralend dé vinger. Terwijl hij bloedlink vol gas uit beeld scheurde, bescheurden wij het van het lachen.
Achteraf bezien: het autootje paste verdomd goed bij haar karakter. Dus speelt gevoel toch echt een grote rol bij je autokeuze? Een soort instinctieve relatie met je auto? Lijkt er wel op. Maar is een Mini een typisch vrouwenautootje, zij het met een ‘edge’? Om die vraag te beantwoorden, moet ik even terug, naar Mini vriendin 2. Zij had haar scheurijzertje geleased. De accountant in haar stak echter de praktische kop op toen haar leasecontract verliep. Overnemen van de oude Mini was buitenproportioneel duur. Een nieuwe leasebak was nog duurder. Er stond echter een showmodel bij de dealer… en die was wel te doen. Je voelt hem al aankomen. Er is een maar. De mannen van de garage hadden zich helemaal uitgeleefd op het showmodel. Met de nieuwste gadgets, speakers waarmee je je trommelvlies kan opblazen, spoiler, velgen, vette uitlaat en een uiterst fallisch antennetje vlak boven de spoiler als klapstuk. Het was een heuse man cave. In Mini formaat, dat wel. Ze vond het wel grappig eigenlijk. Zij in zo’n patserbakkie. Maar sinds ze in haar man-caveje rijdt valt ze van de ene verbijstering in de andere. Mannen met competitiedrift proberen haar van de weg te rijden. Vrouwen worden óf net zo agressief in de hoop aandacht te trekken, of ze dansen heupwiegend voor haar bumper in de verwachting dat er een rijke voetballer in zit. Als ze dan de vrouw achter het stuur ontdekken is de ontgoocheling compleet, van pruilen tot woede. Dat had ze met haar oude Mini nooit. Dus wat bewijst dit? Die verlengstukjes maken het verschil. In Mini Zonder ben je gewoon een eigenwijze Mini-vrouw en dat roept weliswaar een beeld op, maar smeekt niet om verdere actie. In een Mini Met moet je wel een vent met een hoop poen zijn om dat allemaal te kunnen betalen. En ook een vent met lef/karakter, anders zou je nooit een Mini kiezen, dan neem je een voor de hand liggender statussymbool. Die combi karakter en geld triggert de vrouw die prompt begint te baltsen. Het feit dat vrouwen dat aantrekkelijk vinden triggert weer de mannen die een onbedwingbare behoefte krijgen om zich te bewijzen. De moraal van het verhaal: denk goed na als je een nieuw auto gaat kopen. Gebruik niet alleen je emotionele betrokkenheid bij je automerk, of je verstand, maar luister heel goed naar het gevoel dat een auto oproept bij anderen. Anders zou er zomaar eens een verkeerd beeld kunnen ontstaan over wie jij bent. Nog maar 3 jaar en 8 maanden mannen bevechten en vrouwen van je afslaan te gaan, lieve vriendin. Sterkte.

AAG
AAG-klein

Gezellig toch?

Tijdens mijn studie volgde ik het vak politieke theorieën. Klinkt gortdroog, ik weet het. Maar de Ierse prof had absoluut zijn roeping als stand-up comedian gemist, wat zijn colleges tot een waar feest maakte. Volgens hem waren er twee Nederlandse woorden in de politicologie waar geen vertaling voor mogelijk is en die overal ter wereld gebezigd werden: apartheid en verzuiling.

Een ander Nederlands woord heeft inmiddels ook internationale bekendheid verworven: gezellig. Onvertaalbaar. Probeer maar eens: gemütlich of cosy dekken de lading gewoon niet helemaal. Daarbij mis je dat Oer-Hollandse sausje waarmee het overgoten is, de kneuterigheid. Het bij de kachel met een kop chocolademelk en een op de achtergrond pruttelende pan erwtensoep je bevroren schaatstenen ontdooien-gevoel, zeg maar. Kerst is de ultieme tijd voor gezelligheid, vindt men. Of je het wilt of niet. Zo loop ik al sinds 5 december met een setje oordoppen rond tijdens het shoppen. Een goede Christmas Carol, à la. Maar tegenwoordig wordt iedere artiest gepusht om dè kersthit te produceren en die staat dan met alle andere last Christmassen non-stop op non-stop repeat bij Sky Radio. In iedere winkel. Want kerstsfeer. Gezellig. Alsjeblieft zeg.

En dan hebben we het nog niet eens gehad over de huisaankleding met kerstkransen en -stukjes, of de verbijstering die je ten deel valt als je niet aan een kerstboom doet. Waarom zou ik? Hij staat drie weken verschrikkelijk in de weg naalden te ruien en extra stofzuigbeurten te veroorzaken terwijl ik minimaal de helft van de tijd niet thuis ben. En alles is ineens alleen maar verkrijgbaar in rood, wit of zilver. Of eeuwig groen. Waar staat die kleurwet genoteerd? Vorige week heb ik stad en land afgespeurd naar paars/roze lelies die wel bij mijn interieur passen, maar niks, nakkes, nada. Ze zijn er hooguit in de graftakkenvariant. En dat is zelfs mij te gortig om een beetje geur in huis te halen die niet verplicht naar dennen ruikt.

Dan nog de kadootjes stress waarvoor extra koopavonden worden ingesteld, waar we massaal gezellig voor de stad in gaan. Wacht eens… hadden we niet een paar weken voor Kerst al een kadootjes dingetje? Traditie? Iets met maan door de bomen, een stoomboot en schoorstenen? Is dit niet weer het zoveelste uit een Anglo-Saksisch gebied overgewaaid commercieel feest-iets (zie Halloween en Valentijnsdag)? Vorige week was het trouwens foute kersttruiendag op alle kantoren. Doet in eerste instantie – heel gezellig – denken aan mijn lieve oma die vanaf september de blaren op haar vingers zat te breien om alle kleinkinderen onder de boom een gloednieuwe trui te kunnen geven. De mijne was Noors. Heel mooi met sterren en in mijn kleuren: aubergine en roze. Maar op Kersttruiendag moet ie lelijk zijn. Rendieren die kerstballen braken, sneeuwpoppen met kerstmuts en een buitenboord bungelend oranje wormvormig aanhangsel waar je vooral niet bij na wilt denken, alles mag. Waarom zouden we in vredesnaam deze Britse gewoonte om collectief voor schut te lopen adopteren? Ook daar is iets op bedacht: je doet het voor het goede doel erachter. Voel je hem? Die zachte dwang?

En dan heb ik het nog niet gehad over het eten. Eén kersttafel is al gedekt: verplicht gourmetten, want dat vinden we hier in Nederland nou eenmaal gezellig. Hoe je die andere dag dan nog gezellig een vijfgangendiner op tafel moet zien te krijgen? Want ook dat hoort zo. Minstens één culinair verantwoorde uitspatting. De supermarkt app lijkt soelaas te bieden: kies je menu, tap ‘zet alles op mijn lijst’ en volg de kookinstructies op je tablet. Ook jij kan een chef zijn. Jahaa, dat dacht je. Er zijn in jouw regio honderden mensen die dat ook bedacht hebben. En die dus allemaal voor dat ene exclusieve ingrediëntje gaan. En daar is niet op ingekocht, dus grijp je mis in die overvolle supermarkt één dag voor Kerst. Eeeeh! Geen herkansing, morgen is ie dicht! En aangezien we te moe zijn om zelf na te denken over een alternatief, en allang niet meer kunnen koken zonder hulp van de stap-voor-stapvideo, breekt dan echt de paniek uit. Om maar niet te spreken over de logistieke uitdaging van wat, wanneer, met wie moet worden gegeten. Drie of vier (groot-) ouderstellen is tegenwoordig doodnormaal.

Ik zeg: doe niet mee aan dit opgelegde gekkenhuis. Zet in plaats daarvan je apparaten uit, spreek een voicemail in dat je gezellig Kerst aan het vieren bent en zet een out-of-office reply op al je mailadressen met dezelfde boodschap. Begraaf je in bed, met dat boek waar je nooit aan toe komt en kook die grote pan erwtensoep. Sta op wanneer je wilt, mijd de theaters, bioscopen en concertzalen waar iedereen verplicht kerstfilms en voorstellingen zit te kijken -als de pest. Maak in plaats daarvan een thermosfles met warme chocolademelk om je gezelschap te houden tijdens een wandeling in de natuur waar je anders nooit tijd voor hebt. Want we moeten al zoveel, zijn constant overwerkt en overvoerd. Moeten we nou ook nog verplicht gezellig zijn en door een additionele stresshel gaan om dat te bewerkstelligen? Voor je het weet krijgt het eenzelfde negatieve bijsmaak als die andere twee onvertaalbare woorden van mijn Ierse prof. Laten we het vooral gezellig houden.

AAG
AAG-klein

Modegrill?

Afgelopen weekend rook ik ineens een brandlucht. Gealarmeerd begon ik mijn huis door te snuffelen, tot ik halverwege de keuken een kruising tussen déjà vue en Aha-erlebnis kreeg. Het zal toch niet weer….

Het was vorig jaar, een bloedhete zomerse dag. Ik deed de voordeur open en stapte een huis binnen dat blauw stond van de walmende rook. Als een razende rende ik naar de keuken, checkte de kookplaat, waterkoker, de wasmachine, alle mogelijke apparaten, stekkers… Niets. Ik stormde het balkon op, tegelijk met mijn buurvrouw die haar nachtdienst probeerde weg te slapen maar wakker was geworden van de rooklucht. We hoorden het eerder dan dat we het door de zwarte rookpluimen konden zien: biertjes die open werden getrokken, mannenstemmen, dreunende muziek op de achtergrond. We hingen over de balkonrand en zagen onze kersverse onderbuurman met zijn maatjes vrolijk lappen vlees op een walmende barbecue gooien. Het sissende vet had de enorme rookwolken tot gevolg waar wij zo van geschrokken waren.

Allereerst: ik ben niet tegen barbecue. Iedereen moet vooral lekker zelf weten wat ie eet. Toegegeven, ik zal zelf niet gauw een barbecue organiseren, maar ik doe gezellig mee, als er voor mij maar iets zonder dierlijke eiwitten te happen is. In dit geval werd ik nog witheter dan die grillplaat. In de maanden daarvoor hadden we namelijk al met de halve flat diverse aanvaringen met deze meneer gehad. We zijn best tolerant, hoor. Feestje prima, maar om 00.30 uur je muziek zo hard hebben staan dat jouw zes buren denken dat de muziek in hun eigen huis aan staat, nee. Tikken op muren en verwarmingsbuizen (de milde vorm van sociale correctie hier) hielp niet. Blijkbaar geen natuurtalent op sociaal gebied, dus uiteindelijk kwam rond half 2 de politie eraan te pas.
Hij reageerde verbijsterd: hij was alleen maar een beetje aan het chillen met vrienden, dat moest toch kunnen! Ohoh. Een paar dagen later was het weer bingo toen we om 04.30 uur met drie man sterk op zijn bel geleund hebben, tot hij met zijn verdoofde party-oortjes besefte dat hij weer iedereen zijn bed uit had gedreund. Als tegenreactie deden wij buren alles wat we normaal gesproken uit consideratie met buren uitstellen tot een fatsoenlijk tijdstip, zoals vanaf 6 uur ’s-ochtends wasmachines laten denderen en op hakken lopen. Tijdens een extreem vroege stofzuigsessie kwam hij met brakke kop op mijn bel leunen. Toen ik vriendelijk zei: “ja, vervelend he, als je buren geen rekening met jou houden,” leek het kwartje te vallen.
Nou niet dus, zo ontdekten buurvrouw en ik op onze balkonnetjes. We hebben hem over de balkonrand hangend gevraagd of hij nou werkelijk niet kon bedenken dat hij minstens 5 huizen vol stank en rook zette. “Nou en?”, was de reactie. Oooh-keee. Zelf uitdoen zat er kennelijk niet in. Dan dus maar een handje helpen. Dus heb ik met buuv samen een paar grote emmers water naar beneden gekieperd. Nog meer stank, maar de genoegdoening woog er ruimschoots tegenop. Prettige bijkomstigheid was, dat de buren van nog een verdieping hoger ondertussen de brandweer hadden gebeld, omdat ze dachten dat het gebouw aan het affikken was. Hij was door beide acties zo nijdig dat ik me serieus afvroeg of er klappen zouden gaan vallen. Dat viel mee. Het duurde, dankzij de slechte ventilatiemogelijkheden, vier dagen voor de geur van braadworsten en speklappen uit mijn huis verdwenen was, maar Goddank kwam er geen herhalingsoefening meer die zomer.

Dit jaar is barbecue echter hotter dan hot. Het is mij een raadsel hoe dit ineens zo’n modegrill heeft kunnen worden. Overal wordt immers gepropageerd MINDER vlees te eten. Beter voor je gezondheid, het milieu en het wereld voedselprobleem. Is het een tegenbeweging? Een lobby van de vleesindustrie? Een noodkreet van mensen voor wie “geef ons heden ons dagelijks vlees” het devies is? Wat mij in ieder geval opvalt, is dat het als een echt mannending gepresenteerd wordt. Maar misschien is het dat altijd al geweest: ik ken mannen genoeg die met geen stok de keuken in te meppen zijn, maar territoriaal worden zodra er een barbecue in het spel is. Het heeft iets oers, denk ik. Combi van fikkie stoken en de grotere behoefte aan proteïne vanwege meer spiermassa misschien?

In ieder geval vliegen de stoere grillmasters je overal om de oren. En daar schijnt een baard bij te horen. Geen idee waarom. Hele supermarktbladen zijn gewijd aan de zomerse kunst van het vlees grillen. Een Belgisch biermerk geeft gratis firestarters mee bij een kratje, ter aanvulling op hun reclame waarin BBB ineens een hele andere betekenis krijgt dan in de sportschool: Bier+Baard+Barbecue. Gisteren kreeg ik een mailtje van Thuisafgehaald dat ze hun meest actieve mensen graag willen uitnodigen voor, jawel, een barbecue. Met een masterclass Fatty maken door een heuse grillmaster. Schijnt een Amerikaans BBQ klassieker te zijn. Een grillmasters’ plaatje was bijgevoegd: wederom een baardige man. Extra grappig: er staat met KOEIENLETTERS in hun database dat ik vega(n) kook en mijn actieve status is daaraan gerelateerd. Ik heb maar een mailtje teruggestuurd dat ik dat feestje even oversla.

Bottomline: BBQen is hét werkwoord van deze zomer. De buurman onder mij leek uit de hype in ieder geval voldoende moed te hebben geput om de barbeknoei toch weer op het balkon te gaan stoken: Iedereen doet het immers? Ik had de emmer alweer klaarstaan, maar blijkbaar had onze opvoeding toch resultaat gehad. Op mijn vriendelijke opmerking of hij misschien vergeten was dat we hier niet aan buren uitroken doen en dat er voor de onbedwingbare BBQ neigingen in het park speciale plaatsen zijn ingericht, volgde een mompelend sorry en werd het fikkie geblust.
Maar heel, heel even flikkerde er iets in zijn ogen. Dat koeien heilig kunnen zijn wist ik al, maar dat dit buiten India ook opging voor de levende (nah ja, ooit eens) variant niet. Het roosteren van vlees als een soort van fundamenteel recht: kom daar niet tussen.
Waarom? Volgens het Belgische biermerk moet je een man zijn om dat te weten. Heren, anyone?!

AAG

AAG

Fietsseizoen-de aftrap

Vandaag was er eindelijk zon. Ook was het niet langer zo koud dat mijn vingers en kuiten bevroren bij alleen al de gedachte om naar buiten te gaan. Nog belangrijker: het waaide niet meer zo hard dat ik kans liep om met lichtgewicht fiets en al te worden opgetild en voor auto’s neer te worden gesmakt. Ik weet het, de echte bikkels en de profs zijn al veel eerder begonnen. En nu ging mijn bloed ook kriebelen. Heel erg zelfs. Het is FIETSSEIZOEN!

Een goede voorbereiding is het halve werk. Fietskleren genoeg, al mag Joost weten waar ik de mouwen van mijn fietsjackie heb gelaten. Dat kon wachten. Het werd tijd om de fiets letterlijk van stal te halen en in de binnentuin in het zonnetje te zetten. Banden prima. Maar – foei! – ik ontdekte nog herfstmodder op het frame. Ik poetste het liefdevol schoon, en voorzag de ketting van wat fijne biologisch afbreekbare olie. Daarna was het time to get really dirty: mijn remblokken waren nodig aan vervanging toe. Ik ging de berging in om het al eerder aangeschafte verse stel blokjes en mijn gereedschap te pakken en vond bij terugkomst drie mannen die over mijn fiets stonden gebogen.

Stel je bent een man. De zon schijnt en je ziet een vrouw in T-shirt, kort spijkerrokje op hippe laarzen een racefiets poetsen. Toegegeven, dan zou ik ook barsten van nieuwsgierigheid en een pauze nemen. En mijn fiets mag er best wezen. Ik keek als een trotse moeder toe hoe zij – zich volkomen onbewust van mijn terugkeer – wat technische termen over en weer slingerden. Wielertaal beheers ik inmiddels aardig, maar de precieze benamingen van alle onderdelen ken ik niet. Ik weet dat mijn fiets een Giant is en het leeuwendeel van wat eraan hangt Shimano, en dat laatste heb ik alleen maar onthouden dankzij de documentaire ‘Nieuwe helden’ over de Argos-Shimano ploeg. Maar persoonlijke helden heb ik niet. Alhoewel… Dumoulin komt er dichtbij. Al is het alleen maar omdat hij de verslaggever die hardnekkig naar een negatief verhaaltje bleef hengelen het nakijken gaf toen hij voor de zoveelste keer pech had bij de Amstel Gold Race, om vervolgens doodleuk de eerste dagen van de Giro – in Nederland!! – in de roze trui te gaan rondcrossen.

Terug naar mijn Giant-Shimano. De mannen bij mijn fiets moest ik op een gegeven moment wel storen in hun onderonsje. Mijn huismeester met twee rechterhanden keek van mij naar de tot het bot versleten remblokjes en zei: “Heb je wel…” “Inbussleutels?” vroeg ik, “Tuurlijk.” Verbaasd keek hij toe hoe ik mijn reparatiesetje openritste, de juiste sleutel koos en monter de blokjes los begon te schroeven. Hij hield mijn fiets volkomen nodeloos rechtop; ik slikte de opmerking in dat mijn standaard nog wel prima functioneerde maar in. Toen mijn handen en lange nagels zwart werden van het smeer kon hij het niet langer aanzien. “Heb je dit wel eerder gedaan dan?” “Nee… gewoon een kwestie van uitproberen.” Hij schudde zijn hoofd. “Geef hier dan. Doe ik het ff.” Ik bleef koppig zoeken naar de juiste combi van piefjes om de blokjes op de juiste afstand van de band te krijgen. “Als ik middenin de polder zit moet ik het ook zelf doen.” De andere twee heren waren hun schroom verloren nu ik één van hen bleek te kennen. Drie man sterk coacheden ze me door het eerste blokkie heen. “Beetje omhoog!” en “Vast is vast, hè!” behulpzaam in de remmen knijpend en aan het wiel draaiend om te kijken of ie aanliep. De drie blokjes daarna gingen 10 keer zo snel. Eéntje zei wijselijk: “En nu even testen hè. Als het niet goed is, kan je het hier nog stellen, zo, dit losdraaien en dan aantrekken”. Joh. Dat wiel had ik nou toevallig wel al uitgevonden. Een ander ging in zijn dadendrang maar een bijdrage leveren in de vorm van koffie halen, die ik – uiteraard – wel dankbaar accepteerde.

Tijd voor dat testrondje. Nou gaan kort spijkerrokje en wielerhouding niet samen, maar ze keken zo serieus en hoopvol dat ik mijn trots maar inslikte. Ik vroeg wel mijn huismeester de telefoon uit mijn kontzak te vissen omdat die anders onherroepelijk bij de eerste bilbeweging op de keien zou kletsen en klom met smerige handen en al op mijn fietsje. Hierna ging ik de handvaten toch vervangen. Tijdens mijn rondje bleven ze me coachen: “Even doortrappen, beetje snelheid maken! Langzaam inknijpen die remmen!” Toen ik afstapte zei mijn huismeester: “Jij bent geen echt meisje hè.” Hij is een Scheveninger, die hebben wat aparte humor dus ik was niet zeker of het positief was. Ik keek hem eens aan, maar het leek in de verste verte niet op de belediging die ik ooit eens van een vriendin naar mijn hoofd kreeg geslingerd toen we samen op vakantie waren en ik zee alleen maar associeerde met als een gek kajakken terwijl zij de godganse dag wentelteefje lag te spelen: “Weet je zeker dat je wel een meisje bent?!” Nee, geen echt meisje uit de mond van mijn huismeester was bedoeld als licht bewonderende constatering. Volgende stap is een stoer wijf, maar dat heb ik nog niet bewezen. Ik denk dat ik daarvoor eerste de Hollandse bocht zal moeten ronden of de hel van het Noorden zal moeten trotseren. Maar vooralsnog is ‘geen echt meisje’ mijn geuzennaam. Laat dat wielerseizoen maar komen.

AAG
AAG

Wat is het toch met dresscode?

Wat is het toch met dresscode? Het voorschrift hoe je je dient te kleden is lang niet altijd zo overduidelijk als op de uitnodiging voor – laten we zeggen – een feestje. Het is een sociaal aspect, een community dingetje. Als je de plank misslaat, dan ‘hoor je er niet bij’. Overdressed zijn op feestjes is net zo erg als underdressed en dat geldt echt niet alleen voor vrouwen. Per slot van rekening slaan de officiële dresscodes als tenue de ville, black tie en white tie, allemaal op herenkleding. De passende dames outfits zijn daarvan af te leiden.

Als de dresscode nou maar beperkt blijft tot feestjes en partijtjes, dan is het allemaal wel te doen, google is your best friend. Maar het heerst overal. Op straat, op kantoor, bij je sociale clubs, bij het uitgaan. Het verschilt per stad, per locatie en per situatie. Vaak is ie er onderhuids, en hoor je het ‘gewoon’ te weten. Hoe dan? Dat kan alleen als je je in die specifieke omgeving beweegt. Anders moet je maar gokken en er het beste van hopen.Het is niet voor niets dat met enige regelmaat de schooluniform discussie weer oplaait: afwijkende kleding staat hoog in de top tien van redenen om gepest te worden. En niets, maar dan ook niets is erger dan buiten de groep vallen. We zijn en blijven kuddedieren, en als we eens goed in de spiegel kijken herkennen we allemaal wel die angst voor een kledingmiskleun. Hoe oud we ook zijn en of we nou van Mars of van Venus komen.
Soms kan het echt niet missen: dat je geen wit draagt op een bruiloft mits het je eigen is: volkomen helder. En in een Feijenoordshirtje op de F-side gaan zitten: GEEN goed idee. Maar laten we eens een regel nemen die overduidelijk lijkt: sportkleding naar werk doe je niet. Zeker niet als vrouw. Als je al op de racefiets of hardlopend naar je werk gaat, waar dan ook, je kleedt je om. Tot je een keer een bijbaantje hebt bij een postsorteercentrum, je door het weer gedwongen bent een winterfietsbroek aan te trekken, je die in de plee wil vervangen en dan te horen krijgt: “Hoezo? Kicken broek toch, gaaf stofje en cool, van die lichtgevende naden.”
De kledingvoorschriften op kantoren dan? Makkelijker, denk je. Formeel, met hooguit het verschil in de kleine details: of huidkleurige panty’s kunnen, felle kleuren, welke das of schoenen done of not done zijn.
Maar… per sector kan het verschillen! In de culturele wereld hoeft kantoor personeel niet per se in pak tenzij ze naar iets belangrijks gaan. Bij een webdesign bedrijf moet je er bij wijze van spreken weer als een sociaal gestoorde bèta-nerd uitzien om erbij te horen. En waarom krijgen we allemaal bij professoren meteen het beeld van tweedjasjes, coltruien en ribbroeken? Juist.
Advocatenkantoren dan? Kat in het bakkie: strak in het pak. Nee hoor. Ik ken een advocaat intellectual property die gympies en spijkerbroek met jasje draagt. Om zijn cyber-cliënten op hun gemak te stellen. Terwijl een verdieping hoger de corporate afdeling zich volledig in krijtstreep, liefst ook nog driedelig, hult. Zelfde kantoor, hemelsbreed 3,5 meter afstand.
Wat het helemaal ingewikkeld maakt is dat je outfitkeuze zelfs binnen dezelfde sociale omgeving subtiel zou moeten verschillen, afhankelijk van de locatie bijvoorbeeld. Arty-farty of in spijkerbroek met gympies naar een klassiek concert gaan kan in het muziekgebouw aan ’t IJ prima, in het Mokumse concertgebouw loop je daarmee het risico de indruk te wekken dat je TOT de culturele wereld behoort. Of dat je op zijn minst zo’n hardcore concertbezoeker bent dat je niet langer de moeite neemt om je aan te passen. Sterker nog, het verschilt binnen datzelfde instituut ook nog eens per concertserie. Voor de Zondagochtend gelden andere codes dan bij het KCO publiek.
Nog zoiets: dresscode en macht. Wist u dat de President van de Verenigde Staten nooit een overjas hoort te dragen? Zo laat ie zien dat ie sterk is. Geen enkele POTUS heeft het ooit aangedurfd om die ongeschreven wet met voeten te treden. Tot Obama. Het meest bizarre is dat het omverschoppen van dit heilige huisje zijn reputatie van sterk leidersfiguur juist bevestigt. Dus heel zelden slaagt iemand er wel in om los te breken, door een combi van heel veel lef, een overdosis aan charisma en een vanzelfsprekend zelfbewustzijn: allen kenmerken van een geboren leidersfiguur. Voor de rest van ons mindere goden blijven de regels van onze soort gewoon bestaan, waardoor we gedwongen zijn de kudde te volgen waar we op dat moment deel van uitmaken. Voor velen een geruststellend gevoel. Niks mis mee. Voor de paar mensen die graag denken uniek en onderscheidend te zijn: ook jij bent wat je draagt. There is no such thing als 100% individualisme. Dresscode is overal.Hoe deprimerend of gekmakend dat ook moge zijn.

AAG
AAG-klein

Abonneer op onze nieuwsbrief

Door verder gebruik te maken van deze website gaat u automatisch akkoord met het plaatsen van cookies. Meer informatie Dit bericht verbergen