Digitale kunst, online symposia of een virtueel feest, ze zijn sinds jaar en dag de gewoonste zaak van de wereld voor IMPAKT. Dit centrum voor mediacultuur biedt een platform voor kunstenaars die digitale kunst maken. Anke Verbeek sprak voor POM Magazine met IMPAKT directeur, Arjon Dunnewind en IMPAKT PR & Marketing, Michelle Franke.
door Anke Verbeek
Arjon, Michelle kunnen jullie uitleggen wat IMPAKT is?
IMPAKT richt zich op kunstenaars die digitale kunst maken. We bieden ze ondersteuning en een presentatieplatform. In het begin was IMPAKT alleen een festival, maar we zijn door de jaren heen steeds meer gaan doen. In 2018 zijn we verhuisd naar de Lange Nieuwstraat in Utrecht waar we een tentoonstellingsplek hebben. Daarmee is het programma dat we naast het jaarlijkse festival hebben, belangrijker geworden. We zijn uitgegroeid tot een centrum voor mediacultuur. Samen met kunstenaars, academici, journalisten en filosofen onderzoeken we op welke manier ontwikkelingen op het gebied van mediacultuur, onze maatschappij veranderen.
IMPAKT organiseert webprojecten en online exposities. Daarnaast hosten jullie lezingen en events. Hoe is het gelukt om in coronatijd nog zoveel naar buiten te brengen?
We zijn al in 2001 met de virtuele ruimte begonnen, met IMPAKT Online. Dat heeft zich doorontwikkeld in IMPAKT Channel waarop we virtuele dingen doen. In april 2021 zijn we begonnen met IMPAKT TV. Dit is een online format dat dichter op de actualiteit van de dag zit. Door de coronamaatregelen zijn we nog intensiever bezig gegaan op IMPAKT Channel en met onze webprojecten.
Zijn er events omgezet van een fysiek format naar een online format?
Jazeker, maar niet door hetzelfde fysieke event gewoon via Zoom te laten verlopen. We hebben gekeken hoe we van een fysiek event, een nieuwe, digitale ervaring konden maken. Rondom een groot thema brengen we presentaties en kunstwerken op een interactieve manier samen. Bezoekers worden digitaal genavigeerd door onderwerpen en kunstwerken. Voor het IMPAKT Festival hebben we de festivalervaring online gebracht met het festivalportal. Daarmee kon de online bezoeker in verschillende ruimtes van een virtueel gebouw rondlopen. In de virtuele bar kon je een digitaal drankje drinken en in de main room was de livestream te volgen. Tussendoor namen mensen je op de portal mee naar een soort IMPAKT TV, waar 24 uur iets te zien was. Hierdoor veranderde het festival in een marathonuitzending van 100 uur.
Zijn alle fysieke exposities te vertalen naar een online versie?
Dat varieert heel erg per geval. De festivaltentoonstelling Dreaming In Everywhen bijvoorbeeld, hadden we al geconcipieerd en vormgegeven voordat duidelijk werd dat we de rest van het festival helemaal online gingen doen. We hebben veel werken online gepresenteerd. Maar er was in de tentoonstelling ook een cilindervormige ruimte te zien die gevormd werd door doeken, die vanaf het plafond in de fysieke expositieruimte hingen. Daarbinnen was een bed waarop een borduurwerk lag met een reliëfachtig patroon. Het was onmogelijk om de ervaring van- op dat bed liggen met een koptelefoon en aanwezig zijn in die omsloten ruimte- naar iets digitaals te vertalen.
Biedt digitalisering andere mogelijkheden dan de fysieke presentatie?
Bij een traditioneel symposium zijn alle lezingen strak ingepland. Meestal kun je ze allemaal achterelkaar bijwonen, en soms heb je parallelsessies. Maar in het symposium, Radicalization By Design bijvoorbeeld, is de online bezoeker helemaal in-control en kun je navigeren door de vragen, onderwerpen en kunstwerken. Het publiek krijgt door het online format, de vrijheid om een eigen route te bepalen door de digitale content. We vragen vaak aan kunstenaars om iets nieuws te maken voor een online expositie. Het is niet een surrogaat van een fysieke expositie en vindt zijn waarde in de interactieve, online, niet-lineaire omgeving.
In de IMPAKT projecten zie ik dat kunstwerken, lezingen, essays en panels gecombineerd worden. Daar komen online formats ook nog eens bij. Zien jullie dat als een blijvertje na Covid?
Het oudste IMPAKT webproject hebben in 2016 gemaakt, ver voor Covid. Het was een manier om het IMPAKT festival van 2015 een soort after-life te geven. Digitale kunst is helemaal niet meer zo marginaal. Er is recent een digitaal kunstwerk verkocht voor miljoenen euro’s. Het spannende van online kunst is dat het digitaal is en dus door iedereen gekopieerd kan worden. Met de blockchain technologie kun je aantonen: fijn dat je een kopie hebt maar het leidt allemaal terug naar het origineel van mij, dus ik ben de eigenaar. Het gaat om de scheidslijn tussen enerzijds digitaal, reproduceerbaar en beschikbaar. En anderzijds, om het verlangen dat het kunstwerk uniek moet zijn en een vorm van tastbaarheid moet hebben. Dat is een interessant spanningsveld.
Heeft digitaal exposeren ook nadelen?
Het is belangrijk dat mensen zich vertrouwd voelen in het event wat je organiseert. Je moet ze activeren om zoveel mogelijk online actief en persoonlijk betrokken te zijn bij het event. Waarmee je trouwens onderling contact kunt creëren met mensen uit alle delen van de wereld. Afgelopen januari hebben we een virtual Bal Masqué georganiseerd in samenwerking met Media Art Lab Moskou. Op het bal waren online gasten aanwezig uit Nederland, Oostenrijk, Rusland en de Verenigde Staten van Amerika. Dat soort samenwerkingen zijn heel makkelijk online te organiseren. Hoe jammer het ook is dat we bepaalde dingen vanwege Corona fysiek niet meer kunnen doen, we werken nu in een stimulerende, nieuwe situatie waarin een hoop dingen niet meer moeten en een heel veel nieuwe dingen kunnen.
Volgens Camilla Lonis is het sleutelwoord voor Los Angeles cultuur. Autocultuur, tatoeagecultuur, straatcultuur, muziekcultuur, geïmporteerde cultuur- die palmbomen maakten oorspronkelijk geen deel uit van het straatbeeld van Los Angeles. Camilla legt Klaartje Til uit wat Los Angeles zo bijzonder maakt.
door Klaartje Til
Bij Los Angeles zie ik voor me: glitter, glamour, Hollywood, showbizz en overal celebrities. Is dat ook echt zo?
Als je hier woont is het vrijwel onmogelijk om niet via-via in aanraking te komen met een beroemd persoon. De glitzy glamour Hollywood Hills lifestyle is zeker Los Angeles. Los Angeles heeft heel veel buurten en die verschillen allemaal van elkaar. Samen vormen ze Los Angeles. Echo Park en Silver Lake bijvoorbeeld zijn buurten waar je mensen op straat ziet lopen die volledig gekleed zijn in jaren 70 outfit. Dat is hun dagelijkse outfit. Rij je een stuk verder, dan kom je in een wijk vol Mexicaanse cultuur, daar eet men voornamelijk taco’s en overal zie je graffitikunst.
Wat merk je nog meer van de Mexicaanse invloeden in Los Angeles?
LA ligt dicht bij de Mexicaanse grens, je kunt zo naar Mexico, een prachtig land. Maar de grens met Mexico is ook een plek waar mensen opgepakt worden en worden vastgezet, omdat ze geprobeerd hebben illegaal Amerika binnen te komen. Omdat het dicht bij de grens ligt, heeft LA programma’s lopen waardoor mensen die hier illegaal zijn alsnog hier kunnen leven. Ze hebben geen papieren, geen social security number, maar kunnen dan wel een beroep doen op de gezondheidszorg. Zij kunnen bijvoorbeeld ook nog steeds hun rijbewijs halen.
Waar komt die solidariteit vandaan, denk je?
Een groot deel van de bevolking in LA heeft een Mexicaanse achtergrond. Je laat een stad slecht functioneren, als je niet een beetje meegevend bent.
Wat is de reputatie van Los Angeles binnen en buiten California?
Een stad waar iedereen in yoga kleding rondloopt, waar iedereen sterallures heeft, super arrogant is en waar verder 0,0 cultuur is. Mensen die hier op vakantie zijn bezoeken de bekende bezienswaardigheden. Ze gaan naar Hollywood Boulevard om de Walk of Fame te zien. Daar zijn ook heel veel zwervers. Ze zien het grote contrast tussen arm en rijk en dat is confronterend. Ze bezoeken Beverly Hills en zien daar de overdreven luxe en Rodeo Drive met zijn intense merkvertegenwoordiging. Maar dat zijn niet de dingen die LA maken.
En wat maakt LA dan? Hoe kan ik daarachter komen als ik ooit een bezoek breng aan Los Angeles?
Dan moet je heel Sunset Boulevard afgaan. Dat is een enorm lange straat die dwars door verschillende buurten loopt. Je start bij het strand, richting Hollywood. Je rijdt langs de Hollywood Walk of Fame en komt vervolgens in Los Feliz, een wat kalmer buurtje. Daarna kom je in de hipster buurten Silverlake en Echo Park en rij je door naar Down Town LA. Je pakt zo alle buurten mee. Ik rij soms die straat af puur voor de lol, want het is prachtig. Ik denk dat het ook belangrijk is om kennis te maken met East LA, dat is het oudste gedeelte van Los Angeles vol Mexicaanse cultuur. South LA is ook heel anders. Het is meer uitgestrekt, totaal niet toeristisch en boordevol cultuur. En natuurlijk is het strand belangrijk in Los Angeles. Ik hou heel erg van Malibu, waar je ook goed kunt hiken.
Hebben heel veel rappers het niet over het strand van Malibu?
Weet je, als je hier eenmaal woont kom je erachter dat over elk deel van LA gerapt wordt (lacht).
Waarom is juist rap zo groot in LA?
Veel beroemde rappers zijn hier opgegroeid. Misschien heeft het ook te maken met de gangcultuur in LA. Dat zijn niet een paar groepjes mensen die voor de lol gezellig ergens rondhangen. Zij opereren op hun eigen manier en daar zijn bepaalde regels voor. Het is een andere manier van opgroeien, het is wat groffer. Ik denk dat je dan ook meer creativiteit, vrijheid en de noodzaak voelt om jezelf te uiten. In LA gebeurt dat vaak met rap en graffiti.
Is Los Angeles een culinaire stad?
De eetcultuur is erg goed, maar je moet wel weten waar je moet zijn. Er zijn oneindig veel fantastische Mexicaanse restaurants. Verder zijn foodtrucks een belangrijk deel van de eetcultuur. Vaak zijn er food- en cocktailtrucks in straten waar ook al veel restaurants zijn. Je loopt dan op straat en haalt hier een food-fill, daar een taco en verderop een cocktail bij één van de trucks. Het is allemaal heel losjes. Er zijn ook uitersten want LA heeft heel veel super chique restaurants. Zij serveren daar kleinere porties en zijn prachtig aangekleed.
Hoe noem je een typische LA-er?
Een Angelino en een Angelina. Je moet ballen hebben om er eentje te zijn. Of je nou LA native bent, of je komt hier wonen, je moet je hard maken voor iets. Dat is natuurlijk in elke grote stad zo. Maar deze stad is meer uitgestrekt, je moet het zelf naar je zin maken. Als jij niet stevig in je schoenen staat, vind je je draai niet in LA. Ook al ben je hier geboren en getogen, dan nog moet je vechten voor waar je in gelooft. Angelino’s en Angelina’s hebben veel meegemaakt, zij schrikken nergens van terug. De sfeer die in LA hangt is echt elektrisch, er is hier zoveel te doen en er gebeurt hier zoveel.
Het klinkt als elektrisch, gepassioneerd en gemotiveerd.
Als je wat wilt bereiken in LA moet je keihard werken. Er is veel competitie. Uit alle delen van Amerika en de rest van de wereld komen mensen naar LA. Het is een mengelmoes van mensen die allemaal graag wat van zichzelf willen maken. Je moet carrière georiënteerd zijn en dan nog komen sommige mensen van een koude kermis thuis.
Waaraan merk je dat iemand uit LA komt?
Aan het respect voor de cultuur die hier al bestaat. Het gaat puur om de manier waarop men hier met elkaar omgaat. Ik zie vaak bij mensen die hier net zijn dat ze anders spreken tegen zwervers en daklozen. Ze hebben ook minder respect voor het feit dat mensen hier bewapend kunnen zijn. Angelino’s en Angelina’s erkennen dat er een cultuur is waarin respect afdwingen belangrijk is. Dat uit zich in heel genuanceerd gedrag, dat je uit respect aan elkaar toont.
Toen de Pools-Duitse media ondernemer Christian Boros in 2003 de Reichsbahn bunker in de Reinhardtstraße in Berlin Mitte kocht was het verre van geschikt voor kunsttentoonstellingen. Het had tot die tijd ook al diverse functies vervuld. De bunker stamt uit 1942 en maakte onderdeel uit van het bouwplan dat Berlijn moest omturnen tot de wereldhoofdstad Germania. Na de val van Berlijn in 1945 werd het gebouw gebruikt door de Sovjets als gevangenis voor Duitse krijgsgevangenen om vervolgens te dienen als opslagruimte voor zuidvruchten. Hieraan heeft het de bijnaam ‘Bananen Bunker’ te danken. Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw vervult de bunker diverse functies waaronder technopodium, toneelpodium en nu dus tentoonstellingsruimte.
Het kunstverzamelaarsechtpaar Christian en Karen Boros was zich bewust van het feit dat het vijf verdiepingen hoge blok beton met 120 kamertjes niks weg had van een traditioneel museumgebouw. Zij deden daar hun voordeel mee. Ze lieten de 120 kamertjes ombouwen tot 80 ruimtes die elk variëren in hoogte en omvang en er kwam een zesde etage op het dak. Zij transformeerden die tot penthouse waar het gezin Boros sindsdien woont. Verwacht geen ruime lichte museumruimte, maar dat was ook niet de bedoeling van het echtpaar. De collectie van Karen en Christian is divers, zowel in formaat als in uitvoering. Verschillende werken in één ruimte zou het effect van een individueel werk teniet doen. De losse ruimtes bieden de mogelijkheid om elk werk een eigen omgeving te bieden waarin het tot zijn recht komt.
De Boros collectie bestaat uit werken van kunstenaars die geboren zijn in Berlijn of afkomstig uit andere delen van de wereld maar wonen en werken in Berlijn. Het merendeel van de werken stamt uit de jaren negentig van de vorige eeuw tot en met nu. De collectie bevat natuurlijk veel werken van Duitse kunstenaars, zoals foto’s van Wolfgang Tillmans en Thomas Ruff en schilderijen van Thomas Scheibitz, Florian Meisenberg en Thomas Zipp. Maar ook werken van buitenlandse kunstenaars. De mechanische boominstallaties van de Chinese Ai Weiwei zijn opgenomen in de collectie en zijn te zien in de huidige tentoonstelling, evenals werken van de Deense Olafur Eliasson. De Zweedse Klara Lidén en de Poolse Alicja Kwade tonen in de huidige tentoonstelling alledaagse voorwerpen die zodanig vervormd en opgesteld zijn dat ze communiceren met de ruimte waarin ze te zien zijn.
Sinds 2008 staan de zware metalen deuren open voor het publiek om een tentoonstelling te bezoeken. Het gebouw verhult niets, de sporen uit het verleden zijn als littekens her en der in de muren gekerfd. Verrassend genoeg komt dit de collectie ten goede omdat het veel conceptuele kunstwerken bevat waar het idee achter een werk een belangrijke rol speelt. De getoonde conceptuele kunstwerken zijn van deze tijd en communiceren de ontwikkelingen die de afgelopen drie decennia in de Westerse wereld hebben plaatsgevonden. De functionele omgeving van de bunker wordt gebruikt om de ideeën achter deze werken te versterken. Je hebt ook het idee dat je op bezoek bent in een woonhuis waarin toevallig veel kunst is. Het trappenhuis dat de bezoeker voert naar de vijf etages waar de kunstwerken opgesteld staan, is ook het trappenhuis dat het gezin Boros brengt naar hun woonhuis op de zesde etage. Wanneer jij de trap naar boven neemt om bijvoorbeeld de koperen bel van Thomas Zipp te bekijken zou je Christian of Karen Boros tegen kunnen komen op weg naar buiten om vervolgens gauw wat boodschapjes te doen in de buurtsupermarkt. Op hun beurt horen Christian en Karen in hun huiskamer weer het geroezemoes van de bezoekers en de geluiden van de kunstwerken. Want veel werken maken geluiden. Het zijn installaties die kraken en piepen, of elektronische tonen uitstoten.
Een bezoek aan een tentoonstelling in de kunstbunker is een bijzondere gebeurtenis. Je bent niet een bezoeker, maar een gast. Eén van de twaalf gasten om precies te zijn, want vanwege brandveiligheidsregels mogen er maximaal twaalf mensen tegelijkertijd in de tentoonstellingsruimtes aanwezig zijn. Als je de kunstbunker wilt bezoeken moet je jezelf opgeven via de website voor een anderhalf uur durende rondleiding. Voordat de tour begint stelt iedereen zich aan elkaar voor en vertelt een beetje over zichzelf. Bezoekers zijn gemotiveerd en kritisch en de gids is nieuwsgierig naar de inzichten van de deelnemers bij het zien van een kunstwerk. Ondanks de kleine ruimtes en de beperkte capaciteit om een groot aantal bezoekers te ontvangen blijkt de bunker onwaarschijnlijk geschikt als kunstmuseum. De functionaliteit van het gebouw versterkt de getoonde werken. De persoonlijke rondleiding waarin dialoog een centrale rol speelt, maakt een tentoonstellingsbezoek een bijzondere gebeurtenis. www.sammlung-boros.de
Een interview met Inge Aanstoot ontaardt al snel in een maalstroom van associaties die je in een fractie van een seconde mijlenver van de gestelde vraag voeren. Gedachten kronkelen oneindig voort en voor je het weet ben je – met oneindig veel plezier – drie uur verder en zijn je vragen eigenlijk nog niet eens aan bod gekomen, laat staan beantwoord. Wie de schilderijen van Inge kent, zal dit niet verbazen. Al sinds haar afstuderen in 2009 worden haar doeken omschreven als ongebreidelde associaties waarvan zij geleidelijk steeds meer de dirigent geworden is. Samen met Thierry Reniers blikt Inge terug op haar ontwikkeling als beeldend kunstenaar en vertelt ze over haar uitdagingen voor de komende zes jaar.
Hoe heb je de periode sinds je afstuderen ervaren?
‘Op de academie had ik nog niets geleerd over wat er als kunstenaar op je afkomt. Dat is ook best fijn. Voor de eerste solo bij Vonkel had ik gewoon al werk klaar staan. Er werd nog helemaal niet aan me getrokken. Dat veranderde toen ik steeds vaker de vraag kreeg of ik voor die-en-die beurs werk beschikbaar had. Gelukkig vaar ik wel bij deadlines en kan ik soms best een nachtje doortrekken, maar als je ook drie dagen in de week bij De Tuinen werkt blijft er weinig ruimte in je hoofd over om inhoudelijk stappen te kunnen zetten. Elke beginnend kunstenaar loopt hier natuurlijk tegenaan, maar het is fijn dat ik me nu helemaal op de kunst kan richten. Frustraties over het proces kunnen overigens ook leiden tot heel goede resultaten. ‘The Young Artist’ is bijvoorbeeld zo’n frustratie-explosie en gaat over de worsteling die je als kunstenaar doormaakt. Hierdoor is het een heel atypisch werk geworden, ook wel een sleuteldoek eigenlijk.
Kun je iets vertellen over je zogenaamde sleuteldoeken?
‘Lang was ‘Fever Pitch’ het sleuteldoek, hoewel dat op een heel andere manier tot stand gekomen is. Na een periode waarin ik juist veel tijd had om maar wat aan te klooien, werd ik gevraagd om een werk te maken voor een expositie bij TENT en dat gaf een positieve ‘boost’. Terugkijkend zie ik dat sleuteldoeken steeds ontstaan als er iets wezenlijks in mijn leven verandert. ‘Caught In the Act’ ontstond bijvoorbeeld toen ik me veel meer in kunstenaarsinitiatieven en atelierpanden ging mengen en er ‘getouwtrek’ over mijn werk ontstond tussen Galerie Jaap Sleper en Vonkel. Het schilderij gaat deels over mijn eigen positiebepaling. In de afgelopen zes jaar heb ik vooral geleerd om tegen autoriteiten als museumdirecteuren en galeriehouders te durven zeggen wat ik vind en hoe ik het graag wil hebben. Wat daarbij helpt, is dat ik inmiddels zelf ook beter weet waar ik het over heb.’
Hoe is je persoonlijke ontwikkeling verder in je werk terug te zien?
‘Verhalenvertellers’ (2010), ‘Land’s End’ (2009) of ‘Pomegranates’ (2009) staan bol van de associaties en ik kan van elk element zeggen wat het betekent of waarom het staat waar het staat. ‘Gamma Delta’ (2015) en ‘Sabi’ (2015) zijn voor mijn doen daarentegen heel lege schilderijen en ik mag die nu ook maken van mezelf. Ik hoef niet meer alles wat ik zie of denk in één schilderij te stoppen. Tegelijkertijd hoeft voor mij niet langer alles in een schilderij over hetzelfde thema te gaan. Ik ben me er ook meer van bewust dat wat ik op een doek smijt, hoe dan ook gezien wordt als een statement. Als ik een vogel met een steigerpijp in zijn kont schilder, wordt dat per definitie als symboliek gezien, alleen maar omdat ik het heb geschilderd. Ik voel niet meer zo de verplichting om alles te moeten verklaren. Het is kunst, geen scheikunde. Bovendien is het een beetje zoals wanneer je op een feestje net het einde van een verhaal niet hoort. Dat verhaal blijft voor altijd spannend. Op eenzelfde manier wil ik dat mijn doeken een spannende relatie met mijn gedachten aangaan. Ik wil niet louter de illustrator van mijn ideeën zijn. Daarom ben ik ook geen puur politiek geëngageerd kunstenaar. Ik heb heus wel meningen over politiek, maar ik vind het niet zo interessant om die één op één in een schilderij te verwerken. Schilderkunst is daar voor mij gewoon niet het medium voor.’
Waar is beeldende kunst in jouw optiek dan wel een geschikt medium voor?
‘Met beeldende kunst kun je veel meer doen dan alleen een mening geven of een stelling innemen. Je zaait iets, zet mensen ertoe aan zelf hun gedachten op te maken. Ik wil graag open vragen stellen, zodat de toeschouwer zelf tot antwoorden of tot nieuwe vragen kan komen. Als ik in het Rijksmuseum voor het huwelijksportret van Frans Hals zou staan en Frans Hals zou daar zelf zijn om een toelichting te geven, dan zou ik hem niet vragen wie hij nou precies heeft geportretteerd. Het gaat mij erom dat hij me aan het denken zet op manieren die veel verder gaan dan de pure afbeelding. Ik wil het juist over deze ‘metadingen’ hebben.’
Kun je stellen dat je vrijer bent geworden in de manier waarop je een schilderij maakt?
‘Over sommige dingen ben ik meer gaan nadenken, over andere minder. Over het precieze hoe en waarom ik elementen in een doek stop een stuk minder bijvoorbeeld. Soms is het gewoon ook te veelomvattend. In ‘On Rites’ ligt bijvoorbeeld een dode zeehondenpuppy met wormen die uit zijn kop komen. Dit is een beeld dat regelrecht uit een documentaire van David Attenborough komt. Ik kijk elke avond voor het slapen gaan naar zijn documentaires, omdat ik het interessant vind om te zien wat de natuur aan fascinerends voortbrengt. Daarnaast is zo’n zeehondenkop in combinatie met krioelende wormen en zeesterren ook nog eens een heel esthetisch beeld. Maar in een groter plaatje vind ik het stuitend dat mensen liever gaan winkelen dan dat ze zich verdiepen in de natuur, dat ze hun kinderen meenemen naar de dierentuin, maar niet de bordjes lezen en ook nog eens amper naar de beesten kijken. Het schilderij gaat over al die dingen. In mijn inhoudelijke keuzes ben ik dus wel vrijer geworden. Toch ben ik me ook meer bewust van de reacties op wat ik doe. Bij mijn eerste werken vroeg iedereen bijvoorbeeld waarom ik met zoveel druipers schilderde. Dat deed ik niet bewust, het was inherent aan de vele lagen verdunde acryl die ik gebruikte. Voor mij waren die niet zo aanwezig, maar mensen moeten het natuurlijk niet alleen over die druipers gaan hebben. Hetzelfde met al die witte mensen die op lijken schenen te lijken. Als één persoon die associatie heeft, trek ik me daar weinig van aan. Als teveel mensen die hebben, vind ik dat wel een reden om me af te vragen waarom ik mensen zo in beeld breng. Het moet immers ook geen trucje worden. Zoals een vriend van me weleens gekscherend zei: ‘Het werk van Inge, dat is een zooitje planten, dode beesten en een wijf met een vinger in haar kut.’ Ik laat inderdaad bewust bepaalde elementen in mijn werk terugkomen, maar wil wel dat elk nieuw werk iets toevoegt en dat ik daarin zelf stappen zet. Daarom oefen ik ook heel veel op kleine schilderijtjes, die bijna allemaal mislukken. Waarom kan ik dat nu niet, terwijl ik doeken van twee bij drie meter zonder enige moeite voor elkaar krijg? Dat zijn uitdagingen die ik mezelf stel.’
Wat zijn verder de opvallendste veranderingen in je werk?
‘De gezichten in mijn werk zijn uiteindelijk realistischer geworden. Mijn werk is in zijn totaliteit ook meer in evenwicht, vind ik, doordat ik duidelijkere keuzes maak. Daarnaast schroom ik minder om beelden te ‘jatten’. Waarom zou ik zelf moeten gaan bedenken hoe een dode zeehond erbij ligt, als een documentaire dat veel beter in beeld kan brengen? Zolang het past binnen wat ik wil overbrengen en binnen mijn manier van werken, vind ik dat ik ook werk van andere kunstenaars in mijn schilderijen mag integreren. In ‘Caught In the Act’ is bijvoorbeeld in de achtergrond mijn versie te zien van ‘Mr and Mrs Clark and Percy’ van David Hockney. Verder heb ik in dit doek een onderkant van een poster van Egon Schiele verwerkt en een half verfrommelde tekening van Leopold Rabus. Mijn werk gaat onder andere over hoe beelden en informatiestromen ons overspoelen en beïnvloeden, waarom zou ik me dan schuldig voelen om die beelden onderdeel te maken van mijn schilderijen? Het gekke is dat deze vrijheden er soms ook toe leiden dat ik juist minder aan mijn doeken toevoeg. De helft van ‘Gamma Delta’ wordt nu gevormd door een mintgroene muur en dat is eigenlijk spannender dan wanneer de achtergrond helemaal zou zijn ingevuld, zoals ik eigenlijk van plan was. Ook technische afwegingen gaan een grotere rol spelen. In ‘Sabi’ heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de voet van de rechterpersoon onaf te laten en toch valt bijna niemand dat direct op.
Waar denk je dat je werk heengaat?
‘Ik merk dat er meer ruimte voor abstractie ontstaat, ook al denk ik niet dat ik ooit alleen maar vlekken en stroken zal gaan schilderen. Daarnaast ligt voor mijn gevoel de weg vrij om met andere formaten te gaan experimenteren of me toe te gaan leggen op andere media, zoals sculpturen of performances. Hoe concreter het idee wordt die je wilt uitdragen, hoe meer mogelijkheden er lijken te zijn om die te verbeelden. Schilderen ligt me natuurlijk en ik zou ook best tot het einde der dagen planten, beesten en wijven kunnen blijven schilderen. En af en toe een man. Maar naarmate mijn concept duidelijker wordt, is het misschien logischer om ook andere media te gebruiken. Ik ben niet echt een type dat een paar houten kratten in een weiland zet en er dan een tekst bij plaatst. Toch zie ik me in de toekomst wel combinaties van schilderijen en ruimtelijk werk maken. Alles wat comfortabel is, kan je immers ook beperken. Als ik merk dat schilderen alleen te comfortabel wordt, zou ik wel willen gaan verbreden.’
Wat is je uitdaging voor de komende zes jaar?
‘Ik hoop zo zelfkritisch te blijven dat ik over zes jaar toch niet die kunstenaar blijk te zijn die lekker makkelijk is blijven schilderen. Een vastomlijnd plan om dat te voorkomen heb ik echter niet. Mijn ervaring is dat het zich wel aandient. Maar als morgen Thom Puckey me belt en zegt ‘Ik ga jou eens leren om een marmeren beeld te maken’, dan zeg ik: ‘kom maar door.’
Je het ervoor gekozen om na de Willem de Kooning Academie geen vervolgopleiding te gaan doen. Overweeg je dat nog?
‘Ik heb na de academie wel geïnformeerd of dat iets voor me zou zijn, maar ze vonden me met 21 toen nog te jong. Op het moment dat ik vorig jaar met mijn bijbaan stopte, heb ik er opnieuw veel over nagedacht. Een masteropleiding levert je immers veel nuttige contacten op en je bent daarnaast ook omringd door gelijkgestemden met wie je lekker kunt bekvechten. Door hoe ik mijn leven en werk heb ingericht, heb ik die mogelijkheid echter nu ook. Het gevaar dat verder op de loer ligt, is dat docenten toch hun ‘legacy’ mee willen geven aan hun pupillen. Logisch, maar ik zie ook vaak een te grote kloof tussen docenten en de nieuwe generatie kunstenaars. Als ik een master zou gaan doen, ben ik ook bang dat ik me gedwongen zou voelen om te snel stappen te zetten. Ik heb nu de vrijheid om dat meer tijd te geven en dat is eigenlijk heel fijn. Op korte termijn ga ik het dus zeker niet doen, maar als ik op een punt zou komen dat ik echt niet meer weet hoe ik verder moet, blijft het een overweging. Hoewel ik dan misschien eerder een goede cursus keramiek zou gaan volgen om nieuwe impulsen te krijgen. Of misschien een masterclass tekenen.’
Tijdens het Amsterdam Light Festival van afgelopen winter, stond op het Amsterdamse Mr. Visserplein een bijzonder soort straatverlichting: Translucent. Op het eerste oog een doodnormale lantaarnpaal, maar wel één met een eigen lichtbron. Een licht-in-een-licht dat reageert op alles wat er in de omgeving gebeurt. Translucent is geboren uit het brein en de vindingrijkheid van kunstenaars, wetenschappers en informatica engineers. POM Magazine’s Thierry Reniers sprak met de projectleider en beeldend kunstenaar Verena Hall over de illusie van een ziel.
Translucent is een interactief stuk straatverlichting. Wat zien toeschouwers als ze er langslopen?
Translucent is op het eerste gezicht een lantaarnpaal zoals alle andere. Gewone lantaarnpalen gaan in één keer branden tijdens de schemering. Translucent niet. Zodra het donker wordt, zweeft er een licht van beneden naar boven. Hierdoor lijkt het dat de lamp wordt ontstoken. Een knipoog naar de lampopstekers van vroeger. We wilden dat voorbijgangers een band zouden gaan opbouwen met het licht dat in de lamp leeft.
Hoe hebben jullie dat weten te realiseren?
We hebben bestudeerd wanneer en hoe mensen een band opbouwen met iets of iemand. Het sleutelwoord bleek interactie. Samen met twee andere beeldend kunstenaars en twee technische informaticaspecialisten hebben we zo geprogrammeerd dat, zodra je in de buurt van Translucent komt, het licht naar je toezweeft en als een vuurvliegje met je mee beweegt wanneer je om de paal heen loopt. Translucent reageert op de hoeveelheid aandacht die het krijgt; hoe meer mensen ernaar toekomen, hoe groter het licht wordt. We hebben het licht in Translucent bepaalde menselijke trekjes gegeven. Als de omgeving druk en onrustig is, wordt het licht zelf ook drukker en verstopt het zich even.
Waar kwam de input voor die menselijke trekken vandaan?
We hebben o.a. naar Disney Pixar gekeken en we hebben ‘smilies’ als uitgangspunt genomen omdat die heel rake, gecomprimeerde emoties vertolken.
Hoe reageren mensen op Translucent?
Mensen zijn vooral heel verrast dat een gewone lantaarnpaal ineens tot leven komt. Ik hoop natuurlijk dat mensen straks na het uitgaan nog even Translucent bezoeken en anderen meenemen zodat zij het ook kunnen ontdekken.
Heb je het voortdurend bewegende licht stiekem al een naam gegeven?
Ja, haar bijnaam is Lucy. Met de officiële naam Translucent suggereren we dat er in elke lantaarnpaal een licht woont. Alleen, bij Translucent kun je het licht zien omdat de lantaarnpaal doorschijnend is. Zo is het toch een beetje een sprookje. Ik zou het heel cool vinden als er heel subtiel, meer levende lantaarnpalen in Amsterdam zouden opduiken. Alsof er iets magisch gebeurt in de stad, met steeds meer doorzichtige lantaarns. Misschien wel in verschillende kleuren.
In hoeverre vind jij bezieling van objecten eigenlijk haalbaar?
Ik denk dat het kan, als we het tenminste definiëren als een gevoel van bezieling. Volgens mij houden mensen zichzelf expres voor de gek en vinden ze dat fijn. Je ziet het bijvoorbeeld bij talismans. Mensen weten wel dat er niet echt een ziel in zo’n steentje zit, maar ze krijgen een goed gevoel door te denken dat de steen hen iets bijzonders geeft.
Jullie Lucy gaat dus nooit echt een ziel krijgen?
Nee. Ik ben daarin super nuchter, maar ik vind illusies prachtig. Ik vind het heerlijk om mezelf voor de gek te houden en er helemaal in op te gaan. Ieder jaar doe ik alsof Sinterklaas bestaat en dat vind ik fantastisch, ook al weet ik dat het niet zo is. Dat maakt niet uit, als het werkt, werkt het toch? Ik denk dat we in onze harde, snelle wereld best vaker mogen fantaseren en dromen.
Waarom vind je dat belangrijk?
Sprookjes en magie en fantasieën halen iets in je naar boven dat feiten en harde waarheden niet kunnen. Wat dat precies is, weet ik niet. Toen ik als kind door het sprookjesbos in de Efteling liep – of nog steeds eigenlijk- voelde ik kriebeltjes van spanning alsof er elk moment iets kon gebeuren. Het is moeilijk te omschrijven, maar ik denk dat iedereen dat wel eens ervaren heeft.
Hoe zou de wereld er uitzien als er meer ruimte zou komen voor verwondering?
Ik denk dat de wereld speelser zou worden en dat mensen wat vaker zouden kunnen dromen, ook vaker even stil zouden staan. Ik denk dat je namelijk wel stil moet staan om verwondering toe te kunnen laten. En volgens mij is dat heel gezond. Als kunst daarbij kan helpen, vind ik dat een heel mooie functie.
Maak kennis met de man die zijn werk beschrijft als experimenten die een afdruk achter laten. Wim Warrink groeide op in Drenthe, in een dorpje vlakbij Emmen. “Een jeugd vol met jongensdingen”, zo vertelt hij. Met vrienden uit het dorp ging hij in zijn vrije tijd hutten bouwen, crossbanen aanleggen en oorlogje spelen in het bos. “Dat soort dingen deden we allemaal”, legt hij uit.
Zijn vrienden doen nu compleet andere dingen. De één is slager, de ander werkt in de bouw en weer een andere vriend is in hart en nieren, boer. Zijn vrienden begrijpen vaak niet wat hij aan het doen is, maar zij zorgen er wel voor dat hij projecten aan durft, omdat hij weet dat hij er niet alleen voor staat. “Als ik hun hulp nodig heb, helpen ze mij met advies, mentale steun of met fysieke arbeid”, vertelt hij. Ook in Groningen en Friesland heb ik fijne mensen om me heen die me het vertrouwen geven grote projecten aan te gaan.
Na een opleiding elektrotechniek in Emmen ging Wim in 2006 verder met een opleiding industrieel productontwerp in Leeuwarden. Hij vond in 2011 uiteindelijk zijn plek bij de kunstacademie Minerva in Groningen waar hij in 2015 de Klaas Dijkstra Academieprijs won. Een bezoek aan een tentoonstelling van het Gentse museum voor hedendaagse kunst, SMAK, was voor Wim een eyeopener. Daar zag hij in een statige museumzaal blokken hout hangen, gebundeld in een touw aan een muur, en zag hij overal stukken biels op de grond liggen. “Ik keek daarnaar en dacht, jeetje wat gaaf eigenlijk, is dit ook kunst?”, vertelt Wim, “en op het moment dat ik dát besefte, was ik om – ik wist niet dat zoiets mocht. Ik had tot dan toe nog een hele klassieke opvatting van kunst.”
En zo begon het allemaal. Enkele jaren later maakte Wim installaties waarin mechanische- en menselijk kracht samenkomen. In zijn werk, Blikkenleger (2014), worden grote verfblikken leeggeschoten. Een projectiel wordt daarbij op de achterkant van het verfblik afgevuurd waardoor de verf uit het blik schiet.
In het werk de portretschraper (2013) probeert Wim een metaalplaat met het profiel aanzicht van Galileo door een homp klei te duwen. Het portret, de verfafdrukken, de metaalplaat, de machineconstructie, de leeg geknalde verfblikken- het zijn allemaal onderdelen die zijn kunstobjecten tot een evenwichtig geheel maken. Voor zijn nieuwste project maakte Wim lichtobjecten waarbij de hoofdrol niet weggelegd is voor mechanische kracht, maar voor compositie en verbondenheid tussen de diverse onderdelen. Hoe deze lichtobjecten tot stand zijn gekomen kun je lezen in het artikel Spiritualiteit? Welnee!. Tot 31 maart zijn zeven lichtobjecten van Wim te zien in de expositie Technisch Licht, in het Groninger Forum aan de Oude Boteringestraat in Groningen.
Tekst: Wim Warrink
Fotografie: Mente Warrink (Portret), Joyce Ter Weele (Blikkenleger), Tijmen van Dijk (Portretschraper)
Beeldend kunstenaar Wim Warrink definieert zijn werk vooral in termen van beeldende experimenten die een afdruk achter laten. In de breedste zin van het woord: lichtinstallaties, machines die brute kracht vertonen en een fijn gevormde kievitseihouder in de vorm van een kievit. Bert van der Zee reisde voor POM Magazine naar Winsum, enkele kilometers ten westen van de stad Groningen om deze beeldend kunstenaar te ontmoeten voor een gesprek over zijn werk. Bert en Wim gingen er eens goed voor zitten in de oude veehouderij van de anti-leegstandboerderij waar Wim en zijn vriendin wonen. Daar verzamelt Warrink (Assen, 1983) materialen, etaleert hij terloops affe of onaffe creaties en beschikt hij over alle ruimte om gereedschap te stallen dat robuust werk kan leveren. Of de tractor en de hooiwagen ook zijn eigendom zijn, is onduidelijk. Het lijkt in ieder geval op de droomwerkplek voor de doorgewinterde kunstenaar.
Je bent kunstenaar geworden. Hoe ben je daartoe gekomen?
Ik wist helemaal niet dat je kunstenaar kon worden, ik had daar helemaal geen besef van. Ik kom uit een dorpje vlakbij Emmen. Daar ging ik naar de LTS en ik koos elektrotechniek omdat daar werk in zou zijn. Ik heb 1 jaar gewerkt als elektromonteur, maar ging toch verder kijken en kwam uit in de creatieve hoek. Ik deed een opleiding productontwerp in Leeuwarden. Daarna werd ik toegelaten aan de Hogeschool voor de Kunst Utrecht, HKU. Voor die opleiding ging ik naar het SMAK in Gent, een museum voor hedendaagse kunst, en daar zag ik werk van kunstenaars van de beweging Arte Povera en van kunstenaar Bernd Lohaus. In zo’n zaal hingen blokken hout, gebundeld in een touw aan de muur, of er lagen stukken biels in die zaal. Toen ik dat zag voelde ik een soort liefde voor het materiaal. Ik was in één keer om en wist ik het zeker: ‘als dit mag dan kan ik het ook! Ik ga het in elk geval proberen!’
Je hebt uiteindelijk de kunstacademie gedaan in Groningen.
Klopt. Nadat ik gestopt was aan de HKU besloot ik zomaar een keer op bezoek te gaan voor een rondleiding bij de kunstacademie Minerva in Groningen. Architect Piet Blom ontwierp het gebouw van de academie met allemaal kleine hokjes en kleine gangetjes. Het was zo lekker chaotisch. Als ik door het gebouw liep, was het net alsof ik door mijn hoofd liep. Ik dacht: dit is precies de plek waar ik moet zijn. Deze academie staat hier helemaal voor mij. En dat voelde ik de hele tijd zo sterk, dat ik dacht: als ik straks afgestudeerd ben, dan wordt het gebouw gesloopt. Alsof dat zo moest zijn.
Je won in 2015 de Klaas Dijkstra Academieprijs waaraan een geldsom verbonden was.
Zo’n prijs is een erkenning en een signaal dat je op de goede weg bent. Ik ben gewoon lekker bezig. De dingen die je maakt, dat is nog geen kunst, het is een soort rijpingsproces. Ik geef vorm aan dingen die in mijn hoofd zitten. Die breng ik in de wereld en op de plek waar ze het beste tot hun recht komen- dat is nu de kunst.
Wat heb je gedaan met het prijzengeld?
In het begin dacht ik: van het geld van de Academieprijs ga ik een werkplaats aanschaffen. Maar dat is niet gebeurd. Ik heb een half jaar lang rustiger aan gedaan om alle indrukken van mijn academietijd een plekje te geven. Op zo’n academie zit je in een soort snelkookpan, dat is vier jaar lang constant bezig zijn, de hele tijd nieuwe dingen bedenken. Absurd hoeveel informatie je binnen krijgt. Toen ik me realiseerde dat het me nog helemaal niet gelukt was om al die informatie te verwerken, heb ik besloten om een half jaar lang minder werk te maken. Dat heeft me echt geholpen. Als je maar door blijft gaan, dat houd je niet vol. Er wordt zoveel van je gevraagd, dat geld had ik niet beter kunnen besteden.
Vertel eens over je kunstwerken, wat zijn het voor objecten?
De machines die ik maak zijn zwaar en groot en daarom probeer ik ze wel demontabel te maken. Onder één van die verfmachines die ik heb gemaakt hangen twee blokken beton, elk 200 kilo. Maar die blokken staan weer los van de constructie. En uit die constructie steekt weer een slagarm, waar ik een andere arm tegen aan laat slaan. Ik ga er altijd van uit dat het door één deur moet kunnen. Dus het kan allemaal uit elkaar. Het grootste onderdeel, de kern, is ongeveer 2 meter hoog.
De kunst van het opzetten en uit elkaar halen. Je maakt ook lichtkunstwerk, werkt dat principe daar ook?
De uitdaging in de lichtobjecten die ik maak is anders. Ik probeer hierin elementen en materialen te combineren. Ik vind vormen, gewoon op de sloop, of als ik ergens ben. Op de sloop vind ik veel elementen die daar voor rot ijzer liggen en dan probeer ik die elementen te combineren met andere vormen, bijvoorbeeld met een jampotje. In één van die lichtobjecten heb ik een cilinder met een zuiger van de motor ingezet, en die zuiger heeft dan precies dezelfde maat als dat potje. En dat is natuurlijk op voorhand nooit zo bedacht, maar als dat dan precies op elkaar past, dan denk ik: ja dit is voorbestemd, dit moet zo bij elkaar zijn. En dan moet ik zorgen dat het bij elkaar blijft. Dan maak of zoek ik er iets anders bij, dat daar weer mooi bij past. Dan pas maak ik zelf een passend onderdeel zodat het allemaal ook echt bij elkaar blijft. En als die elementjes dan zo in elkaar passen dan zit er meteen een soort vanzelfsprekendheid in. In mijn werk benadruk ik vaak onbewust dat voorbestemde. Ik heb het niet altijd in de gaten.
Voorbestemd, dat klinkt spiritueel.
Misschien is spiritualiteit niet het goede woord. Ik heb wel het idee dat er terugkerende vormen zijn in het heelal. Die zijn er ook want we werken gewoon met een stuk of wat grondstoffen, daar is het hele heelal uit opgebouwd, dan zullen er misschien nog een paar zijn die wij nog niet kennen. Maar dat álles voorbestemd is? Waaruit kun je dat opmaken?
Volgens mij zit de wereld niet zo in elkaar. En dat is misschien wat ik zoek in dat project waar ik mee bezig ben, met die lichtobjecten. Daarmee geef ik aan dat sommige dingen heel mooi in elkaar passen en elkaar heel mooi aanvullen. Maar het is niet voorbestemd dat ze bij elkaar komen. Als het voorbestemd is, dan zou ik niet nodig zijn en gebeurt het gewoon. Voor mensen komt het altijd terug bij onszelf, zo redeneren wij, volgens mij. En in alles wat wij denken staan wijzelf centraal, als mens of mensheid. Dat is bij die lichtobjecten ook zo, wij mensen hebben dat potje en die cilinder gemaakt, die zijn los van elkaar ontstaan. Dat is niet voorbestemd.
Tekst: Bert van der Zee
Fotografie: Jelle de Groot
Dit schilderij, getiteld ‘Shop’, is uit de laatste serie werken van de Nederlandse beeldend kunstenaar Myra de Vries (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 2001). Myra’s schilderijen gaan over de eindeloosheid van de tijd en de onbeduidendheid van de mens daarin. In haar doeken belicht zij de wisselwerking tussen mens en natuur. Vooral het vermogen van de mens om zijn totale omgeving te veranderen en daarmee zelfs het eigen voortbestaan te riskeren, fascineert haar. ‘Shop’ brengt op bijna poëtische wijze de mogelijk toekomstige afwezigheid van de mens in beeld. Verleden, heden en toekomst komen samen. Droombeelden versmelten met filmische landschappen en overweldigende natuur contrasteert met de nietigheid van het menselijk bestaan. Solo-expositie Myra de Vries: Fragments in time.
Van 17 maart t/m 16 april bij Vonkel-actuele beeldende kunst, Den Haag.
www.vonkel.nl
“All The World’s Futures” is het thema van de 56ste Kunst Biënnale die afgelopen mei in Venetië is geopend. Een Biënnale in een stad die voornamelijk bezig is met het behoud van alles wat gebouwd is in het verleden. Hoe divers de interpretaties ook zijn, “All The World’s Futures” laat de toekomst doorschemeren in al wat getoond wordt aan maakbaarheid, retrospectie, context en poëzie. Inga Schneider deelt haar impressies.
De Biënnale onderzoekt de invloed van de maatschappelijke, technologische en wetenschappelijke realiteit op de creatieve expressie van beeldend kunstenaars. Artistiek directeur Okwui Enwezor heeft de curatoren van de deelnemende landen gevraagd met deze boodschap aan de slag te gaan. Het resultaat is zo divers als de wereld waarin we vandaag leven.
In het Cyprische paviljoen laat de kunstenaar Christodoulos Panayiotou in de tentoonstelling “Two Days After Forever” de instrumentele rol zien van de archeologie in de verhalen van onze geschiedenis. Terwijl in het Canadese paviljoen, Canadassimo wordt getoond van het kunstenaarscollectief BGL; een fantasie Shopping-Kosmos uit nostalgische tijden. Bij aanraking is het voor bezoekers onmogelijk om de waspoederpakken helder te zien omdat ze vervagen en zich oplossen in nevelige beelden.
Het Griekse paviljoen daarentegen, is een soort meditatieve installatie die bezoekers leidt langs alles wat de internationale kunstwereld te bieden heeft om vervolgens terecht te komen bij een Griekse leerlooier. De verhalen uit zijn leven vertragen het tempo van het bezoek. Niet alleen via verhalen en filmbeelden krijgen mensen een idee van zijn leven; in het paviljoen is zijn werkplaats helemaal nagebouwd.
Locatie is vaak bepalend voor de beleving van beeldende kunst. In de laatste 120 jaar is er in Venetië veel gebouwd om de tentoonstellingen te huisvesten. In 2009 is er een nieuw gebouw bijgekomen voor het Padiglione Italia, het Italiaanse paviljoen, en het oude paviljoen is sindsdien omgedoopt tot Central Pavilion. In het naburige park staan de paviljoengebouwen die de afgelopen 120 jaar door zo’n 29 landendeelnemers zijn gebouwd en die als thuisbasis dienen voor nationale tentoonstellingen. De tentoonstellingen van de rest van de 87 deelnemende landen zijn te zien in het Arsenaal, in diverse paleizen en in speciaal voor de gelegenheid opgestelde tijdelijke locaties.
Sommige van de bestaande locaties echter, hebben dit jaar een tijdelijk metamorfose ondergaan. De installatie met de titel “The key in the hand” van de Japanse Chiharu Shiota transformeert het Japanse paviljoen en fascineert bezoekers door poëzie en vlijt. Het paviljoen is doortrokken met een enorme hoeveelheid rode draden waaraan tienduizenden sleutels hangen die afkomstig zijn uit de hele wereld.
Het Duitse paviljoen heeft zichzelf opnieuw uitgevonden met tijdelijke vloeren die nieuwe ruimtes creëren. Curator Florian Ebner heeft kunstenaar Tobias Zielony uitgenodigd om deze ruimtes te gebruiken. In zijn werken spelen de migratie van foto’s en van mensen de hoofdrol. Zielony fotografeerde in Duitsland vluchtelingen en stuurde de foto’s naar het land van herkomst van deze mensen waar lokale auteurs vervolgens een artikel schreven voor elk van de foto’s. De artikelen en de foto’s zijn gepubliceerd in lokale kranten en tijdschriften. Om het effect van context en perceptie te benadrukken worden de artikelen los van de foto’s getoond.
Armenië heeft gebruik gemaakt van de voordelen van een stad die historische gebouwen koestert. Op een eiland gelegen voor Venetië, in een eeuwenoud Armeens klooster, toont het Armeense paviljoen kunstwerken waarin de Armeense identiteit, in het heden en verleden, thuis en in de rest van de wereld, wordt onderzocht. Het kreeg de prijs voor het Beste Nationale Paviloen, de Gouden Leeuw.
Natuur ontbreekt niet op deze Biënnale; de Nederlandse bioloog en kunstenaar herman de vries toont in het Nederlandse paviljoen een scala aan objecten uit de natuur, terwijl het Franse paviljoen werk van Céleste Boursier-Mougenot toont, een installatie van drie gemotoriseerde pijnbomen. Verder is de Biënnale niet zonder controverse geweest. De Turks-Armeense kunstenaar Sarkis vertegenwoordigt officieel Turkije terwijl zijn werk ook getoond wordt in het Armeense Paviljoen. En een kunstenaar die IJsland vertegenwoordigt richtte een kerk in als een moskee. Na lokale protesten moest alles afgebroken worden. Gelukkig blijven alle andere tentoonstellingen nog te bezichtigen tot eind november. Biënnale Venetië 2015, tot 22 november.
Tekst: Inga Schneider en Regina Fluyt Fotografie: Inga Schneider
Tweehonderdvijfentwintig beeldend kunstenaars dongen dit jaar mee naar de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst. Vrijdag, 9 oktober, reikte Koning Willem-Alexander in het Paleis op de Dam de prijs uit aan vier van de vierentwintig jonge talenten die doorgedrongen waren tot de laatste ronde. De laureaten van 2015 die elk een bedrag van 6.500 euro ontvangen voor de verdere stimulering van hun loopbaan in de beeldende kunsten zijn: Rabi Koria (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 2015), Joost Krijnen (Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam, 2014), Lennart Lahuis (De Ateliers, Amsterdam, 2013) en Jouni Toni (Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam 2015).
In zijn toespraak ging de koning niet alleen in op het feit dat kunst grensoverschrijdend is (twee van de laureaten zijn afkomstig uit respectievelijk Syrië en Finland). Hij brak ook een lans voor de kunst door te benadrukken dat de Nederlandse musea jaarlijks meer bezoekers trekken dan het betaald voetbal. Vanzelfsprekend kon deze uitspraak op bijval rekenen van de genomineerde kunstenaars en de genodigde galeriehouders en kunstliefhebbers. Juryvoorzitter Benno Tempel, directeur van Gemeentemuseum Den Haag, roemde in zijn voorwoord de hoge kwaliteit van de inzendingen van dit jaar. Uit zijn toelichting viel op te maken dat criteria als figuratie, multiculturaliteit en actualiteit leidend waren geweest bij de selectie van de winnaars.
Hoewel beide toespraken op het eerste gezicht vooral van politieke correctheid leken te getuigen, toont de expositie van alle genomineerde werken dat de jury een goed oog heeft voor trends in de eigentijdse beeldende kunst. Rabi Koria is bijvoorbeeld niet alleen tot winnaar uitgeroepen, omdat hij een Syriër is die in zijn werken verslag doet van wat er in zijn geboorteland gebeurt; hij is ook representant van een steeds groter wordende groep kunstenaars die ongeacht hun nationaliteit een duidelijke behoefte voelt om te reflecteren op maatschappelijke ontwikkelingen. Ook de minimalistische figuratie van Jouni Toni, de nonchalante tekenstijl van Joost Krijnen en het tot mysterieuze monochromen herleide onderzoek van de Westerse beeldcultuur door Lennart Lahuis vallen binnen stromingen die recentelijk op (post-)academies te bespeuren waren.
De expositie in het Paleis op de Dam waar tot 16 november het werk van genomineerden en winnaars te zien is, geeft hiermee een gevarieerd en actueel beeld van de eigentijdse kunst die op dit moment in Nederland gemaakt wordt.